ECLI:NL:TGDKG:2021:71 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686835 / DW RK 20/351

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:71
Datum uitspraak: 17-11-2021
Datum publicatie: 25-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/686835 / DW RK 20/351
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klaagster stelt dat ze niet weet wie de opdrachtgever is en wat het te vorderen bedrag is. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 november 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juni 2020 met zaaknummer C/13/681578 / DW RK 20/125 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686835 / DW RK 20/351 LV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [  ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 maart 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 mei 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd. Bij beslissing van

30 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij brief, ingekomen op 21 juli 2020. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2021 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 1 is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 17 november 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Allereerst dient de vraag van de gerechtsdeurwaarders te worden beantwoord of klaagster ontvankelijk is in haar verzet. Klaagster heeft in haar brief van 3 juli 2020, ingekomen op 6 juli 2020, aangegeven dat haar besluit om over te gaan tot verzet zal afhangen van de bereidheid van de gerechtsdeurwaarders om aan twee verzoeken van klaagster te voldoen. De kamer overweegt dat uit de brief afdoende valt af te leiden dat klaagster het niet eens is met de beslissing van de voorzitter van 30 juni 2020 en leest de brief dan ook als verzetschrift. Dat klaagster voorwaarden aan haar verzet heeft verbonden heeft maakt dit niet anders.

2.2 Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 26 juni 2019 van de kantonrechter te Haarlem is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 17 september 2019 is het vonnis van 26 juni 2019 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 11 februari 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank ten laste van klaagster.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

a. op 18 oktober 2019 wordt in een e-mail gesproken over ‘onze opdrachtgeefster’ en in een e-mail van 14 januari 2020 over ‘onze opdrachtgever’. Dit kan nooit tegelijker tijd zo zijn;

b. de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster aangeraden contact op te nemen met een advocaat voor het starten van een executiegeschil. De hoge advocaatkosten zijn dan voor klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat de bewijslast bij klaagster ligt. De gerechtsdeurwaarder gaat voorbij aan het wettelijk voorschrift: wie stelt moet bewijzen. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder ook toegegeven;

c. de gerechtsdeurwaarder heeft vermeld dat de opdrachtgever niet verplicht is inhoudelijke mededelingen te doen over de verdere behandeling van het dossier. Daarom kan klaagster er niet mee bekend zijn dat er nog een bedrag van € 459,37 open staat. Desalniettemin is aan klaagster meegedeeld dat er beslag zal worden gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 wordt kennelijk niet ontvankelijk verklaard aangezien de klacht zich niet tegen handelen van gerechtsdeurwaarder sub 1 is gericht. Klaagster heeft haar klacht ook gericht tegen [  ], maar dit is een medewerker van het kantoor. Klachten kunnen niet worden ingediend tegen medewerkers die geen (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders zijn, aangezien het tuchtrecht zich alleen richt tot de personen genoemd onder 4.1.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt overwogen dat er sprake is van de opdrachtgever (de heer [  ]) en zijn (vrouwelijke) gemachtigde. Niet valt in te zien wat klaagsters belang is bij dit klachtonderdeel. In ieder geval wordt vastgesteld dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging door het gebruiken van de genoemde twee termen door de gerechtsdeurwaarder.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt overwogen dat klaagster (onder meer) is veroordeeld tot het betalen van een vordering. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster hierop gewezen. Dat klaagster de juridische kant van de zaak niet begrijpt is niet aan de gerechtsdeurwaarder te wijten. Hij heeft klaagster in zijn

e-mail van 18 oktober 2019 juist geïnformeerd. Dat klaagster kosten moet maken voor het starten van een executiegeschil is juist. Het is immers klaagster die niet volledig wil voldoen aan het door de kantonrechter gewezen vonnis van 26 juni 2019 waardoor executiemaatregelen tegen klaagster nodig zijn. Klaagster dient zelf die afweging te maken.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht is met klaagster te delen welke executiemaatregelen er worden genomen om de vordering te innen. Dat zal in overleg met de opdrachtgever gebeuren. Klaagster was op de hoogte van de hoogte van de vordering. In het vonnis heeft klaagster kunnen lezen welke bedragen zij moest voldoen. Klaagster is daar ook op gewezen in een e-mail van 11 oktober 2019 aan haar.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster - voor zover de kamer begrijpt - aangevoerd dat het haar niet duidelijk is wie de opdrachtgever is en wat het te vorderen bedrag is. Verder is het klaagster niet duidelijk wat het nut voor haar zou kunnen zijn om contact op te nemen met een advocaat.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.  

7.3 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. I.M. Nusselder en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.