ECLI:NL:TGDKG:2021:70 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686779 / DW RK 20/344

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:70
Datum uitspraak: 17-11-2021
Datum publicatie: 25-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/686779 / DW RK 20/344
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. De kamer is van oordeel dat de voorzitter ten onrechte in de beslissing van 7 juli 2020 niet tevens toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] als beklaagde heeft aangemerkt, terwijl toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] wel inhoudelijk op de klacht van klager heeft gereageerd en hij het gewraakte bankbeslag heeft gelegd. De kamer zal een nieuwe zittingsdatum plannen waarbij toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] en klager zullen worden uitgenodigd te verschijnen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Tussenbeslissing van 17 november 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 7 juli 2020 met zaaknummer C/13/683194 / DW RK 20/188 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686779 / DW RK 20/344 LV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 11 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 7 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 8 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2021 alwaar klager telefonisch is gehoord en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 17 november 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van de ABN Amro Bank N.V. op klager.

-           Op 31 maart 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder Triodos Bank N.V. ten laste van klager. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder beslag op zijn bankrekening heeft gelegd, terwijl de gerechtsdeurwaarder op de hoogte is van zijn financiële situatie. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt. Het bankbeslag is inmiddels opgeheven, maar de gerechtsdeurwaarder weigert de bankkosten ad € 100,- te vergoeden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op de bankrekening van klager te leggen. De voorzitter overweegt hierbij dat uit de overgelegde producties blijkt dat klager voorafgaand het bankbeslag meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om tot betaling van het verschuldigde bedrag over te gaan, dan wel een betalingsregeling te treffen. Bij brief van

1 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de opdrachtgever niet akkoord is gegaan met het betalingsvoorstel van klager en dat de executiemaatregelen zullen worden voortgezet. De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder had moeten afzien van het bankbeslag, omdat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van zijn financiële situatie kan niet slagen. Uit het verweerschrift kan worden afgeleid dat klager in oktober 2018 voor het laatst inzage heeft gegeven in zijn persoonlijke gegevens en dat deze inzage onvolledig en niet volledig onderbouwd was. De voorzitter ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Na ontvangst van de derdenverklaring naar aanleiding van het gelegde bankbeslag op

31 maart 2020 en een gemotiveerde onderbouwing van klager van zijn standpunt dat hij onvoldoende middelen overhoudt om in zijn bestaan te voorzien, heeft de gerechtsdeurwaarder besloten het bankbeslag op te heffen. Omdat het bankbeslag niet ten onrechte is gelegd, is er geen aanleiding voor de gerechtsdeurwaarder om de bankkosten aan klager te vergoeden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat zijn persoonlijke en financiële situatie sinds oktober 2018 niet is gewijzigd en dat er dan ook geen redenen aanwezig waren om de gerechtsdeurwaarder te informeren. De gerechtsdeurwaarder heeft klager nooit medegedeeld dat hij onvoldoende gegevens zou hebben verstrekt. Pas bij het lezen van het verweerschrift heeft klager vernomen dat er gegevens zouden ontbreken van een partner en een kopie van de huurovereenkomst. Verder zou het ingevulde formulier niet volledig zijn geweest, echter geeft de gerechtsdeurwaarder niet aan wat er ontbreekt of onvolledig is.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaarder [  ] van gerechtsdeurwaarderskantoor [  ]. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder is daarom als beklaagde aangemerkt.

7.2 In het verweerschrift van 11 juni 2020 heeft toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ], destijds werkzaam bij gerechtsdeurwaarderskantoor [  ], zich opgeworpen als beklaagde, omdat hij het gewraakte bankbeslag heeft gelegd en gerechtsdeurwaarder [  ] slechts het proces-verbaal van het beslag aan klager heeft betekend. De voorzitter is hier niet op ingegaan en heeft alleen gerechtsdeurwaarder [  ] als beklaagde aangemerkt.

7.3 Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat gerechtsdeurwaarderskantoor [  ] inmiddels is overgenomen door gerechtsdeurwaarderskantoor [  ]. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft verder verklaard dat hij alleen namens (voormalig) gerechtsdeurwaarder [  ] optreedt, omdat deze gerechtsdeurwaarder als enige beklaagde is aangemerkt in de beslissing van de voorzitter van 7 juli 2020 en ook de enige gerechtsdeurwaarder is die voor de zitting is opgeroepen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder stelt dat hij daarom ook alleen contact heeft met (voormalig) gerechtsdeurwaarder [  ] en geen contact heeft met toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ]. Uit het register van de KBvG blijkt dat toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] thans werkzaam is bij gerechtsdeurwaarderskantoor [  ] te [  ].

7.4 De kamer is van oordeel dat de voorzitter ten onrechte in de beslissing van 7 juli 2020 niet tevens toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] als beklaagde heeft aangemerkt, terwijl toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] wel inhoudelijk op de klacht van klager heeft gereageerd. De kamer overweegt dat toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] in de gelegenheid dient te worden gesteld om op de voorzittersbeslissing van 7 juli 2020 en het daarop ingediende verzet van klager van 8 juli 2020 te reageren. De kamer zal dan ook een nieuwe zittingsdatum plannen waarbij toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] en klager zullen worden uitgenodigd te verschijnen. De kamer acht het in dit geval niet noodzakelijk om tevens (voormalig) gerechtsdeurwaarder [  ] opnieuw uit te nodigen.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • heropent de behandeling;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt voortgezet op een nog nader te bepalen datum en tijdstip, waarbij klager en toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] zullen worden uitgenodigd te verschijnen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan;
  • bepaalt dat hoger beroep tegen deze beslissing slechts kan worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. I.M. Nusselder en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.