ECLI:NL:TGDKG:2021:69 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/682921 / DW RK 20/177

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:69
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/682921 / DW RK 20/177
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich over de hoogte van de vordering. De kamer is het met de beslissing van de kamer eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 7 april 2020 met zaaknummer C/13/673864 DW RK 19/562 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/682921 / DW RK 20/177 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

gemachtigde: mr. [  ],

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 18 oktober 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 7 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 8 april 2020 aan klager toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 22 april 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2021. Klager is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op

25 oktober 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 9 december 2015 van de kantonrechter te Leeuwarden is [  ]

veroordeeld tot het betalen aan klager van een bedrag van € 13.233,10 (bestaande uit € 6.187,84 aan huurachterstand,

€ 5.946,07 aan verschuldigde servicekosten en € 1.099,19 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met wettelijke rente over € 12.133,91. Tevens is [  ] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van klager ad € 1.305,80.

-           Het gerechtshof te Leeuwarden heeft het vonnis van 9 december 2015 bij arrest van 30 oktober 2018 bekrachtigd, behalve voor wat betreft de toegewezen servicekosten. [  ] is veroordeeld om een bedrag van € 7.098,18 aan servicekosten te betalen aan klager, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Klager is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [  ]

ad € 3.348,- (bestaande uit € 1.957,- aan verschotten en € 1.391,- voor geliquideerd salaris van de advocaat).

-           Bij exploot van 4 juli 2019 is het arrest van 30 oktober 2018 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 15 juli 2019 heeft de gemachtigde van klager bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vordering zoals die is berekend in het exploot van

4 juli 2019.

-           Op 27 augustus 2019 is beslag onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klager gelegd.

-           Bij e-mail van 2 september 2019 heeft de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarder verzocht het bankbeslag op te heffen. Hierop hebben de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder over en weer met elkaar gecorrespondeerd.

-           Bij exploot van 23 september 2019 heeft klager [  ] gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Rotterdam tegen 11 oktober 2019.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: ten onrechte niet is uitgegaan van de bedragen die in het dictum van het arrest genoemd staan;

b: ten onrechte beslag op zijn bankrekening heeft gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het arrest van 30 oktober 2018 te executeren. De gerechtsdeurwaarder heeft een bevel tot betaling gedaan voor een bedrag van € 3.348,- minus een bedrag van € 1.691,60. Dit laatste bedrag betreft de servicekosten die [  ] verschuldigd is aan klager na verrekening met de reeds betaalde servicekosten conform het vonnis van 9 december 2015 almede de wettelijke rente. Niet betwist is dat [  ], buiten de wettelijke rente, heeft voldaan aan de veroordeling van het vonnis van 9 december 2015. Dat klager er voor heeft gekozen om de wettelijke rente niet te executeren kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. De gerechtsdeurwaarder had een bevel tot betaling van een bedrag van € 3.348,- kunnen doen, maar de opdrachtgever heeft er voor gekozen om het bedrag dat hij verschuldigd is aan klager te verrekenen, zodat er een bevel tot betalen voor een lager bedrag is gedaan. Dit is niet tuchtrechtelijk laakbaar. De bezwaren van klager ten aanzien van de verrekening heeft de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgever doorgegeven. De reactie van de opdrachtgever heeft de gerechtsdeurwaarder vervolgens teruggekoppeld aan klager. Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vordering dient hij een executiegeschil op te starten. Voor zover klager stelt dat [  ] nog gelden aan hem verschuldigd is ter zake het vonnis van 9 december 2015, is het aan hem om executiemaatregelen te treffen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn bankrekening. Uit het verweerschrift blijkt dat de gerechtsdeurwaarder ABN AMRO Bank N.V. op 25 september 2019 heeft verzocht om het beslag te beperken tot een bedrag van € 1.979,33 en de overige getroffen gelden weer vrij te geven. De gerechtsdeurwaarder heeft de gelden tot op heden nog niet opgeëist bij de ABN AMRO Bank N.V. Niet gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder wist dat de opdrachtgever de wettelijke handelsrente nog moest betalen en dat hij daar ten onrechte geen enkele rekening mee heeft gehouden. De gerechtsdeurwaarder moet zich volgens klager strikt houden aan de drie bedragen die genoemd zijn in het dictum van het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 30 oktober 2018. Gelet op de drie bedragen die genoemd zijn het in dat arrest, heeft klager nog geld tegoed van de opdrachtgever en niet andersom. Klager voert verder aan dat de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid heeft en zich nu slechts heeft beperkt in het doorsturen van de reactie van klager aan de opdrachtgever en het terugsturen van de reactie van de opdrachtgever aan klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.  

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.