ECLI:NL:TGDKG:2021:68 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686846 / DW RK 20/353

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:68
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/686846 / DW RK 20/353
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd de rechtbank op de eerstdiende dag te informeren dat een gedeelte van de vordering is betaald. Klager is hierdoor in dit geval echter niet in zijn belangen geschaad. Klager heeft ná te zijn gedagvaard de vordering rechtstreeks aan de schuldeiser voldaan en heeft dit onvoldoende met de gerechtsdeurwaarder gecommuniceerd. Bovendien stonden de proceskosten nog open. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juni 2020 met zaaknummer C/13/682545 DW RK 20/164 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686846 / DW RK 20/353 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 16 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen op

7 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2021, alwaar klager telefonisch is gehoord en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 25 oktober 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 17 oktober 2019 van de kantonrechter te Den Bosch is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 26 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 17 oktober 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 2 april 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij de vordering reeds in september 2019 aan [  ] heeft voldaan.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: bij de rechtbank heeft aangegeven dat klager de hoofdsom niet heeft betaald, terwijl hij het verschuldigde bedrag twee weken voor de zitting al had voldaan;

b: het dwangbevel niet in november 2019 aan hem heeft betekend.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat klager op

2 september 2019 is gedagvaard voor een bedrag van € 488,21. Uit de overgelegde producties blijkt dat klager dat bedrag op 4 oktober 2019 rechtstreeks aan de opdrachtgever heeft voldaan. De opdrachtgever heeft vervolgens een bedrag van € 409,56 in mindering laten strekken op de hoofdsom van het betreffende dossier en heeft een bedrag van € 78,65 in mindering gebracht op een andere vordering van de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder was er dan ook niet van op de hoogte dat klager het totaal verschuldigde bedrag had voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft voor de zitting meermalen contact met klager gezocht teneinde hem tot betaling van het restantbedrag te bewegen. Hierop heeft klager niet gereageerd. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b neemt de voorzitter met de gerechtsdeurwaarder aan dat klager in de klacht bedoelt te zeggen dat de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 17 oktober 2019 niet in november 2019 aan klager heeft betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift aangegeven dat er in november 2019 een poging is gedaan het vonnis van 17 oktober 2019 aan klager te betekenen. De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis op

20 november 2019 in een brievenbus gedaan, behorende bij het toenmalige adres van klager op een camping te [  ]. De gerechtsdeurwaarder ontkent uitdrukkelijk dat het vonnis in persoon aan klager is betekend, dan wel dat het exploot bij de balie van de camping is afgegeven. De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweerschrift dat deze wijze van betekening ook niet aan klager is medegedeeld. De voorzitter ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Omdat er een fout in de betekening stond, is de betekening van 20 november 2019 buiten effect gesteld en is het vonnis van 17 oktober 2019 opnieuw op 26 februari 2020 aan klager betekend, dit keer in persoon. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder er wel degelijk vóór de zitting van op de hoogte was dat de hoofdsom ad € 488,21 reeds was voldaan. Dit blijkt uit een e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 9 oktober 2019. In deze e-mail brengt de gerechtsdeurwaarder alleen nog maar zijn kosten ad € 256,61 in rekening en rept hij niet meer over de hoofdsom van de opdrachtgever, die hij wel heeft aangevoerd ter zitting.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders. De kamer overweegt dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat de gerechtsdeurwaarder de rechtbank op de eerstdienende dag dient te informeren indien een gedeelte van de vordering is betaald. Dit kan bijvoorbeeld onder omstandigheden gevolgen hebben voor de hoogte van het griffierecht, maar ook anderszins geldt dat de rechtbank op de juiste gronden moet kunnen oordelen. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder niet gedaan. Klager is hierdoor in dit geval echter niet benadeeld. Daarbij speelt ook een rol dat klager, ná door de gerechtsdeurwaarder te zijn gedagvaard, zijn betaling rechtstreeks aan de schuldeiser heeft voldaan, waardoor deze alleen van de zijde van de schuldeiser van de betaling door klager op de hoogte kon zijn. Daarbij heeft klager onvoldoende met de gerechtsdeurwaarder gecommuniceerd dat hij de volledige vordering reeds aan de schuldeiser had voldaan en stonden bovendien de proceskosten nog open waarvan de schuldeiser (ook) betaling vorderde.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.