ECLI:NL:TGDKG:2021:65 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/693509 / DW RK 20/583

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:65
Datum uitspraak: 25-10-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/693509 / DW RK 20/583
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van bankbeslag geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 17 november 2020 met zaaknummer C/13/688503 DW RK 20/415 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/693509 / DW RK 20/583 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 augustus 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 4 september 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 17 november 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 24 november 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet aangevuld bij e-mails met bijlagen,

ingekomen op 10 december 2020, 27, 28 en 29 mei 2021, 2, 14 en 16 juni 2021. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 september 2021, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op

25 oktober 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 8 maart 2017 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 15 mei 2020 is het vonnis van 8 maart 2017 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 26 juni 2020 is executoriaal derdenbeslag op de bankrekening van klager gelegd.

-           Bij e-mail van 27 juni 2020 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het gelegde bankbeslag. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 30 juni 2020 gereageerd.

-           Bij e-mail van 30 juni 2020 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 6 juli 2020 gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder beslag op zijn bankrekening heeft gelegd zonder rekening te houden met de beslagvrije voet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De voorzitter overweegt dat de wetgever onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Nu dit niet is gebleken en uit de overgelegde producties kan worden afgeleid dat de uitkering van klager is gestort nadat de gerechtsdeurwaarder beslag op de bankrekening van klager heeft gelegd, is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder misbruik maakt van zijn bevoegdheid en tevens tuchtrechtelijk laakbaar handelt. Als gevolg van het gelegde bankbeslag is huurachterstand ontstaan. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder een aantal weken voor het bankbeslag in kennis gesteld van zijn schrijnende situatie en desondanks heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op de bankrekening van klager gelegd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten met betrekking tot het gelegde bankbeslag op 27 mei 2021.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders. De kamer stelt vast dat het vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 8 maart 2017 op 15 mei 2020 aan klager is betekend, waarbij klager door middel van een bijgevoegd inkomsten- en uitgavenformulier in de gelegenheid is gesteld zijn financiële situatie te onderbouwen en een betalingsregeling te treffen. Klager heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Nadat klager de gerechtsdeurwaarder telefonisch had aangegeven van een bijstandsuitkering te leven en contact had met de schuldhulpverlening heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht om nadere gegevens. Klager heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De kamer overweegt dat het in dit geval weliswaar correcter was geweest als de gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan het leggen van het bankbeslag had gecontroleerd wat het inkomen van klager was en of er al beslag was gelegd, maar dat dit geen verplichting is. De kamer overweegt dat hierbij ook een rol speelt dat klager aandeelhouder/bestuurder is van een B.V. en zich er op heeft beroepen dat bepaalde zaken eigendom van die B.V. waren, zodat de gerechtsdeurwaarder kon twijfelen over de inkomens- en vermogenspositie van klager. Dat geldt te meer nu klager de door de gerechtsdeurwaarder gevraagde nadere gegevens daarover niet heeft overgelegd.

7.3 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.