ECLI:NL:TGDKG:2021:64 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/692182 / DW RK 20/541

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:64
Datum uitspraak: 01-11-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/692182 / DW RK 20/541
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. In geschil is of er een gehele periode een bewindvoerder was voor de cliënt van klaagster. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 november 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 oktober 2020 met zaaknummer C/13/687272 DW RK 20/374 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/692182 / DW RK 20/541 IN/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 16 juli 2020, heeft klaagster namens de heer [  ], zonder vast woon/-verblijfplaats, een klacht ingediend tegen (de kantoren van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 augustus 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 27 oktober 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mails met bijlagen, ingekomen op 29 oktober 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij e-mails van 10 november 2020, 29 juli 2021 en 5 september 2021. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 september 2021 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Na de sluiting van de mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft klaagster de plaatsvervangend-voorzitter van de kamer gewraakt. Bij beslissing van 26 oktober 2021 is het verzoek tot wraking afgewezen. De uitspraak van het verzetschrift is bepaald op 1 november 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders zijn belast met een vordering ten laste van [  ] (hierna: [  ]).

-           Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarders meermalen verzocht om informatie omtrent de inboedel, post en geleende spullen van [  ].

-           Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders aangegeven dat zij alleen communiceren met de bewindvoerder van [  ] en dat indien klaagster gemachtigd is om namens de bewindvoerder op te treden, zij een machtiging dient te overleggen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders weigeren gegevens over de inboedel van haar cliënt [  ] aan haar te verstrekken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn worden, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde en aan de kantoren te [  ] en [  ] verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt dat [  ] sinds

9 maart 2020 onder bewind staat. Het uitgangspunt in geval van een onderbewindstelling is dat er gecorrespondeerd wordt met de bewindvoerder, omdat een onderbewindgestelde juist onder bewind is gesteld omdat hij, als gevolg van zijn geestelijke en/of lichamelijk toestand, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. In aanvulling daarop bepaalt artikel 1:12 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dat wanneer iemands goederen onder bewind staan, hij voor alles wat de uitoefening van dit bewind betreft, de woonplaats van de bewindvoerder volgt. 

4.4 Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dan wel met stukken onderbouwd dat zij gemachtigd is om namens de bewindvoerder op te treden. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door geen informatie aan klaagster te verstrekken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat er geen bewindvoerder aanwezig was gedurende de periode van 31 maart 2020 tot 5 augustus 2020. De gerechtsdeurwaarders hebben gelogen en dragen hun ministeriële verplichtingen niet uit. Klaagster stelt dat ze zelf ook belang heeft bij een opgave van de boedel en post, omdat er ook boedel en post van klaagster in het perceel aanwezig was.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Uit de door klaagster overgelegde beschikking van de kantonrechter te Alkmaar van 5 augustus 2020 blijkt dat [  ] te [  ] op 9 maart 2020 tot bewindvoerder van [  ] is benoemd en met ingang van 19 augustus 2020 is ontslagen als bewindvoerder van [  ], onder gelijktijdige benoeming van [  ] te [  ] tot bewindvoerder van [  ]. De stelling van klaagster dat er vanaf 31 maart 2020 tot 5 augustus 2019 geen bewindvoerder aanwezig was stuit hierop af. De kamer overweegt verder dat klaagster ook in verzet geen machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om namens de bewindvoerder op te treden.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. I.M. Nusselder, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.