ECLI:NL:TGDKG:2021:62 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/687795 / DW RK 20/393

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:62
Datum uitspraak: 18-10-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/687795 / DW RK 20/393
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaard het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 juli 2020 met zaaknummer C/13/683104 DW RK 20/183 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/687795 / DW RK 20/393 IN/WdJ ingesteld door:

[  ], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [  ],

gevestigd te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 24 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op

27 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 september 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 18 oktober 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 10 september 2020 van de kantonrechter te Amsterdam is de heer [  ] (hierna: [  ]) veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan de Vereniging van Eigenaren (VVE).

-           Bij exploot van 18 september 2019 is het vonnis van 10 september 2019 aan

[  ] betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 1 oktober 2019 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder [  ] ten laste van [  ].

-           Op 14 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op de onroerende zaak van [  ] gelegd.

-           Bij e-mail van 15 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder desgevraagd een overzicht van de openstaande vordering aan klager verzonden.

-           Bij e-mail van 4 maart 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de resterende vordering is voldaan en heeft klager verzocht het loonbeslag ten laste van [  ] op te heffen en tevens verzocht om een specificatie van de gemaakte kosten.

-           Op 5 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat het gelegde loonbeslag van [  ] is opgeheven en dat het dossier is gesloten. Tevens is een specificatie van de gemaakte kosten gegeven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder onnodig veel extra kosten heeft gemaakt, met name na aanvang van de bewindvoering.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. 

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt, nu hij het gewraakte beslag heeft gelegd. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. [  ] staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van [  ], dus ook op zijn onroerende zaak. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan [  ] slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat niet wordt betwist dat de gerechtsdeurwaarder ministerieplicht heeft. De klacht ziet op de extra kosten die de gerechtsdeurwaarder heeft gemaakt terwijl er reeds loonbeslag was gelegd, welk beslag uitzicht bood op een aflossing binnen enkele maanden.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Zoals de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft toegelicht, waren er ten tijde van het leggen van het beslag op de onroerende zaak van [  ] signalen dat het financieel helemaal niet goed ging met [  ]. Er had zich inmiddels een tweede beslaglegger gemeld en er was ook een achterstand ontstaan in de lopende bijdragen aan de VVE. Nu het de uitdrukkelijk opdracht van de VVE was om beslag op de onroerende zaak van [  ] te leggen, was er onder die omstandigheden voor de gerechtsdeurwaarder geen aanleiding om van zijn ministerieplicht af te zien.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. I.M. Nusselder, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.