ECLI:NL:TGDKG:2021:61 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/680378 / DW RK 20/92

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:61
Datum uitspraak: 18-10-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/680378 / DW RK 20/92
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster beklaagt zich onder meer over de hoogte van de vordering en de kosten. Verder stelt klaagster dat de gerechtsdeurwaarders weigeren de vordering te onderbouwen dan wel te reageren op haar e-mailberichten. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/680378 / DW RK 20/92 IN/WdJ ingesteld door:

[  ],

gevestigd te [  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

1. [  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

3. [  ],

(destijds) gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 27 februari 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 april 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 september 2021 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 18 oktober 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders zijn belast met (onder meer) een op 3 juli 2018 ten laste van klaagster uitgevaardigd dwangbevel.

-           Bij exploot van 23 juli 2018 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 het dwangbevel van 3 juli 2018 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 8 november 2018 heeft de advocaat van klaagster aangegeven dat partijen verschillen van mening over de hoogte van de verschuldigde bedragen en dat klaagster het door haar berekende openstaande bedrag ad

€ 15.543,72 in vier gelijke termijnen zal voldoen.

-           Bij e-mail van 9 november 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders aangegeven dat het te betalen bedrag € 29.411,02 bedraagt.

-           Op 1 april 2019 is beslag op de roerende zaken van klaagster gelegd. Bij exploot van 4 april 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klaagster betekend.

-           Bij e-mail van 25 april 2019 is een specificatie van de verschuldigde bedragen aan klaagster verzonden. Hierop heeft de advocaat van klaagster op diezelfde dag gereageerd met het verzoek om een inhoudelijke reactie. De gerechtsdeurwaarders hebben hier bij e-mail van 2 mei 2019 op gereageerd.

-           Bij e-mail van 20 mei 2019 heeft de advocaat van klaagster verzocht om een overzicht van de betalingen waarbij wordt aangegeven op welke facturen de betalingen zijn afgeboekt. Aan dit verzoek hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 24 mei 2019 voldaan.

-           Bij e-mail van 24 juli 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders een nieuw overzicht verstrekt.

-           Op 27 september 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 beslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klaagster.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: haar gemachtigde op zijn verzoek om informatie naar de stand van zaken te horen kreeg dat de gerechtsdeurwaarders die fase voorbij zijn en zij maar een advocaat in de arm moest nemen;

b: de gerechtsdeurwaarders slechts bereid waren een deel van de openstaande vordering te onderbouwen op basis van een door het gerechtsdeurwaarderskantoor opgesteld overzicht;

c: de factuurbedragen zoals in het overzicht opgenomen niet overeenkomen met de facturen uit de financiële administratie van klaagster;

d: de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten onrechtmatig is en de gerechtsdeurwaarders weigeren hiervan een toereikende onderbouwing te geven;

e: gebleken is dat op zijn minst één van de betalingen (ad € 8.345,68) niet is verwerkt;

f: de gerechtsdeurwaarders weigeren een onderbouwing te geven van het door hen gestelde openstaande bedrag ad € 29.411,02;

g: er op 1 april 2019 zonder nadere aankondiging aanvullend beslag is gelegd op grond van het dwangbevel uit 2018;

h: de gerechtsdeurwaarders op 2 mei 2019 hebben gesteld dat er nog één factuur zou openstaan plus nog oude incassokosten, wederom zonder onderbouwing;

i: de gerechtsdeurwaarders op 24 juli 2019 opnieuw een overzicht hebben verstrekt, maar dat niet alle betalingen zijn verwerkt en bovendien facturen dubbel worden geteld;

j: in oktober 2019 bankbeslag is gelegd voor een bedrag van € 15.184,76, terwijl in september 2019 is aangegeven dat de vordering op basis van het dwangbevel

€ 1.844,68 bedroeg;

k: het erop lijkt dat de gerechtsdeurwaarders niet tot een oplossing willen komen, maar uitsluitend gebaat zijn bij het incasseren van gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten;

l: drie e-mails onbeantwoord  zijn gebleven;

m: de gerechtsdeurwaarders beslag blijven leggen en betalingen niet afboeken op het dwangbevel, maar op nieuwe facturen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 De klacht is gericht tegen drie met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van de genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a ontkennen de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift uitdrukkelijk dat op enig moment is gezegd hetgeen klaagster in haar klacht heeft omschreven. Dit blijkt ook niet uit het door de gerechtsdeurwaarders overgelegde overzicht van telefoonnotities. Nu klaagster haar stelling niet nader heeft onderbouwd dient dit klachtonderdeel als ongegrond te worden afgewezen.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdelen b en c overweegt de kamer dat uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt dat zij op 15 augustus 2018 een overzicht van de volledige vordering die zij in behandeling hebben aan de advocaat van klaagster hebben verstrekt. De factuurbedragen op het overzicht komen overeen met de bedragen zoals die staan vermeld op de facturen van het Pensioenfonds. De gerechtsdeurwaarders zijn afhankelijk van de informatie die het Pensioenfonds aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verstrekt. De gerechtsdeurwaarders hebben geen inzicht in de vorderingen van het Pensioenfonds die niet bij de gerechtsdeurwaarders liggen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op deze klachtonderdelen niet gebleken.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde stukken blijkt dat zij de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten bij e-mail van 28 maart 2018 hebben gemotiveerd.  De hoogte van deze kosten is tevens gemotiveerd in het dwangbevel van 3 juli 2018. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e stellen de gerechtsdeurwaarders dat de betaling van € 8.345,86 op 3 september 2018 betrekking had op de lopende verplichting naar het Pensioenfonds en niet in mindering kan worden gebracht op de lopende dossiers. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarders te twijfelen. De gerechtsdeurwaarders hebben dit ook bij e-mail van 24 oktober 2018 aan de advocaat van klaagster medegedeeld.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f hebben de gerechtsdeurwaarders de advocaat van klaagster bij e-mail van 9 november 2018 medegedeeld dat het door hem overgelegde overzicht en het volgens klaagster openstaande bedrag “in de verste verte” niet overeenkomt met de werkelijkheid en dat het te betalen bedrag heden € 29.411,02 bedraagt. De kamer overweegt dat deze e-mail beslist geen schoonheidsprijs verdient en het op de weg van de gerechtsdeurwaarders had gelegen om te onderbouwen hoe zij tot het openstaande bedrag waren gekomen, nu er hierover kennelijk onduidelijkheid bestond. Omdat de gerechtsdeurwaarders eerder en ook later wel specificaties van de bij hen openstaande vordering aan klaagster hebben verstrekt, levert dit echter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de kamer dat een gerechtsdeurwaarder op grond van zijn ministerieplicht gehouden is een dwangbevel ten uitvoer te leggen indien daarom wordt verzocht. Het is niet de taak van de gerechtsdeurwaarder of de kamer om te oordelen over de juistheid van een dwangbevel. Tegen de executie kan klaagster eventueel een executiegeschil  aanspannen bij de gewone rechter.  

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders de advocaat van klaagster bij e-mail van 25 april 2019 een specificatie van twee openstaande dossiers hebben verstrekt. Bij e-mail van 2 mei 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders na ontvangen betalingen opnieuw een specificatie van de twee openstaande dossiers verstrekt en daarbij toegelicht waaruit de openstaande bedragen bestonden. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel i hebben de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift erkend dat in het overzicht van 24 juli 2019 niet alle betalingen zijn verwerkt. Dit kan echter niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten, omdat zij zijn uitgegaan van de gegevens die zij hebben ontvangen van het Pensioenfonds. Dat facturen dubbel zouden zijn geteld blijkt niet uit de overgelegde producties en is ook niet nader onderbouwd.

5.11 Ten aanzien van klachtonderdeel j overweegt de kamer dat uit het exploot van 27 september 2019 blijkt dat er beslag op de bankrekening van klaagster is gelegd voor een bedrag van € 1.830,01 en niet voor een bedrag van € 15.184,76. Het getroffen saldo bedroeg € 15.084,76. De bank heeft een bedrag van € 100,- aan kosten gerekend. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.12 Ten aanzien van klachtonderdeel k overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders steeds hebben gereageerd op informatieverzoeken namens klaagster. Ook is klaagster meermalen in de gelegenheid gesteld om de openstaande vorderingen middels een betalingsregeling te voldoen. Niet gezegd kan worden dat sprake is van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarders op dit klachtonderdeel.

5.13 Ten aanzien van klachtonderdeel l overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders op alle e-mailberichten van klaagster hebben gereageerd. Klaagster heeft niet nader onderbouwd op welke specifieke e-mailberichten dan wel vragen de gerechtsdeurwaarders niet zouden hebben gereageerd.

5.14 Ten aanzien van klachtonderdeel m stellen de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift dat zij alle betalingen die zij hebben ontvangen hebben afgeboekt op de facturen van de lopende dossiers en niet op nieuwe facturen. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarders te twijfelen. Dat het Pensioenfonds betalingen van klaagster heeft afgeboekt op nieuwe facturen kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten. De kamer overweegt dat het niet aan de gerechtsdeurwaarders of de kamer is om de vordering dan wel betaalbewijzen inhoudelijk te beoordelen. Indien klaagster het niet eens is met de hoogte van de vordering is het aan haar om een executiegeschil bij de gewone rechter op te starten. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarders is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.15 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. I.M. Nusselder, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.