ECLI:NL:TGDKG:2021:6 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/679981 / DW RK 20/76 LB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:6
Datum uitspraak: 26-01-2021
Datum publicatie: 27-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/679981 / DW RK 20/76 LB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maartregel: berisping met kostenveroordeling. Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij, in strijd met de wettelijke bepalingen, structureel het exploot van oproeping voor e-Court als ambtshandeling, heeft beschouwd en het Btag tarief daarvan in het exploot heeft opgenomen. Door de wijze waarop de exploten zijn opgesteld heeft de gerechtsdeurwaarder voorgewend dat de debiteur de aan dat exploot verbonden kosten, inclusief de aan de geraadpleegde informatie verbonden kosten was verschuldigd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 29 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3794) overwogen dat altijd van een ambtshandeling sprake is indien een gerechtsdeurwaarder een exploot doet waarbij een persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen. In dezelfde uitspraak heeft het hof ook overwogen dat het vermelden van de kosten van het exploot met verwijzing naar het Btag als misleidend moet worden aangemerkt. De kamer ziet geen ruimte om op dit punt anders te beslissen dan het hof al heeft gedaan. De overige verweren van de gerechtsdeurwaarder treffen om die reden dan ook geen doel

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/679981 / DW RK 20/76 LB/SM ingesteld door:

HET BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT (hierna: BFT) ,

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ],  

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 februari 2020, heeft het BFT een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 15 april 2020 hebben de gerechtsdeurwaarder en zijn oud-kantoorgenoot [   ] (hierna: [   ]) op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 december 2020. Namens klaagster zijn verschenen mrs. [   ] en [   ]. De gerechtsdeurwaarder is verschenen, bijgestaan door mr [   ]. Ook [   ] was aanwezig ter zitting. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 januari 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-        Het BFT is op 24 mei 2018 een onderzoek gestart bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, [   ] te [   ]. Aanleiding voor dit onderzoek waren signalen over het mogelijk ten onrechte bij justitiabelen in rekening brengen van kosten voor een oproepingsexploot om voor e-Court te verschijnen. Een en ander is nader beschreven in een rapport van 21 februari 2019.

-        Uit het onderzoek is in elk geval naar voren gekomen dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder het exploot van oproeping voor e-Court heeft beschouwd als ambtshandeling waaraan een Btag-tarief is gekoppeld. In de e-Courtexploten uit 2015, 2016, 2017 en 2018 van [   ] wordt verwezen naar artikel 10 Btag (Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders).

-        Het Gerechtshof Amsterdam heeft in een beslissing van 29 oktober 2019 bepaald dat het vermelden van de kosten in een dergelijk exploot met verwijzing naar het Btag als misleidend moet worden aangemerkt.

-        In de periode van 15 april 2015 tot en met 6 februari 2018 zijn door het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in totaal 9.155 oproepingsexploten uitgebracht. Voor deze exploten is in totaal een bedrag van € 732.563,30 (exclusief BTW) aan kosten voor ambtshandelingen in de dossiers geboekt.

-        In de onderzochte periode is in 4.713 gevallen een titel verkregen na het uitreiken van de oproepingsexploten voor e-Court.

2. De klacht

Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij, in strijd met de wettelijke bepalingen, structureel het exploot van oproeping voor e-Court als ambtshandeling, heeft beschouwd en het Btag tarief daarvan in het exploot heeft opgenomen. Door de wijze waarop de exploten zijn opgesteld heeft de gerechtsdeurwaarder voorgewend dat de debiteur de aan dat exploot verbonden kosten, inclusief de aan de geraadpleegde informatie verbonden kosten was verschuldigd. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in strijd met artikel 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 2 Btag en met de artikelen 7, 8 en 9 van de Verordening KBvG Normen voor Administratieverordening.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 Primair heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat niet hij als beklaagde aangemerkt dient te worden, omdat hij gedurende het in 2018 door BFT uitgevoerde onderzoek (slechts) gefungeerd heeft als aanspreekpunt voor zijn kantoor en correspondentie heeft gevoerd met BFT. Hij was echter niet verantwoordelijk voor de behandeling van de zaken van de verschillende zorgmaatschappijen die procedeerde bij e-Court. [   ] – tot 1 januari 2018 gerechtsdeurwaarder te [   ] – was in de betreffende periode directievoorzitter (van [   ]) en binnen de directie verantwoordelijk voor de contacten met e-Court en de betrokken opdrachtgevers. Ook was [   ], als regievoerder voor dat project, eindverantwoordelijk voor de werkwijze zoals die in de klacht wordt beschreven. [   ] heeft dit ook aan het BFT gemeld en gevraagd om hem als beklaagde aan te merken. BFT heeft dit geweigerd.

3.2 Subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat:

-          klaagster geen redelijk belang heeft bij de indiening van de klacht en had moeten kiezen voor een ander handhavingsinstrument. De gerechtsdeurwaarder heeft daartoe aangevoerd dat de normschendingen hebben plaatsgevonden van 2015 tot 2018 en sindsdien heeft e-Court haar activiteiten stilgelegd. Nu de normschendingen een langere tijd geleden zijn geëindigd, en op dit moment geen sprake is van een serieus risico dat die normschendingen hervat zullen worden, komt het BFT niet toe aan de inzet van onderhavig handhavingsinstrument dat, primair, gericht is op beëindiging van normschendingen;

-          daarnaast dient een klacht worden ingediend binnen een redelijke termijn nadat de gewraakte handelingen hebben plaatsgevonden. Dit heeft tot gevolg dat in ieder geval de handelingen die voor 2017 zijn verricht, geen deel kunnen uitmaken van de onderhavige klacht;

-          tenslotte is de gerechtsdeurwaarder van mening dat het indienen van een klacht dient plaats te vinden binnen redelijke termijn nadat het onderzoek is afgerond. Het onderzoek is op 17 oktober 2018 afgerond. De definitieve rapportage is op 21 februari 2019 opgesteld. Het 16 maanden na het afronden van het onderzoek, c.q. twaalf maanden na het opstellen van het definitieve rapport indienen van een tuchtklacht, valt daarmee buiten wat begrepen mag worden als redelijke termijn.

3.3 Meer subsidiair heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken door onder meer (kort zakelijk) te stellen dat:

-          hij niet heeft geweten dat de in het Btag opgenomen tarieven alleen betrekking hebben op kosten van ambtshandelingen in verband met een procedure bij een overheidsrechter en op de kosten van tenuitvoerlegging van een uitspraak van een overheidsrechter;

-          dat de tekst waarin schuldenaren worden aangezegd de kosten van het oproepingsexploot verschuldigd te zijn, indien zij niet aan de sommatie zullen voldoen, voldoende wordt afgezwakt of genuanceerd met de (tweede) aanzegging dat de eisende partij in een procedure nakoming zal vragen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de rechter die in iedere procedure wederhoor zal toepassen op het onderdeel van de (proces)kosten;

-          het kantoor van de gerechtsdeurwaarder strikt genomen inderdaad kosten voor het uitbrengen van de oproepingsexploten in rekening heeft gebracht bij de justitiabelen. De justitiabelen in dezen zijn echter de opdrachtgevers en niet de debiteuren;

-          er geen sprake is van materiele benadeling. De gerechtsdeurwaarder had niet in het exploot mogen vermelden dat zowel het salaris gemachtigde als de kosten van het oproepingsexploot voor rekening komen van de schuldenaar. Wel had hij (in het exploot of bijsluiter) mogen mededelen dat de opdrachtgever bereid is om de procedure in te trekken indien de hoofdsom, de rente en het gebruikelijke salaris en de redelijke explootkosten door de schuldenaar worden betaald.

Voor zover verder van belang wordt hierna op het verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheidsverweren (onder 3.2)

4.1 Het BFT is belast met wettelijk financieel toezicht. Dat toezicht bestaat uit het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of een zaak voldoet aan de daaraan te stellen eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 047, 3 pagina 7).

4.2 Onderdeel van dat toezicht is de handhaving. Voorafgaand aan iedere vorm van handhaving dient het BFT eerst een onderzoek in te stellen. Indien het BFT na onderzoek tot de conclusie komt dat het handelen of nalaten van een gerechtsdeurwaarder klachtwaardig moet worden geacht, kan worden gekozen uit diverse tot beschikking van het BFT staande handhavingsinstrumenten, waaronder het indienen van een tuchtklacht bij de kamer. Die afweging vindt plaats aan de hand van het in de Staatscourant gepubliceerde handhavingsbeleid van het BFT. Jurisprudentie heeft reeds uitgemaakt dat het in beginsel aan het BFT zelf is om te bepalen welke handhavingsinstrumenten het inzet (o.a. in ECLI:NL:GHAMS:2020:3007).

4.3 Gelet op het bepaalde in artikel 37 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) heeft het BFT de klacht niet buiten een redelijke termijn (van drie jaren) ingediend. Uit bedoeld artikel volgt genoegzaam dat niet de datum van de feiten maatgevend is voor de ontvankelijkheid van de klacht, maar de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs aan het BFT bekend zijn geworden. Nu het onderzoek was afgerond op 17 oktober 2018 en de definitieve rapportage gereed was op 21 februari 2019 is de redelijke termijn om een klacht in te dienen pas daarna gaan lopen. Om die reden kunnen de handelingen van de gerechtsdeurwaarder van voor 2017 dus wel deel uitmaken van de klacht.

4.4 Gelet op het voorgaande wordt het BFT ontvankelijk verklaard in haar klacht.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Dat door het BFT ervoor is gekozen om een tuchtklacht in te dienen tegen de gerechtsdeurwaarder is ter beoordeling van het BFT. De kamer kan een dergelijke beslissing slechts marginaal toetsen (ECLI:NL:TGDKG:2020:60). Het BFT heeft gemotiveerd aangevoerd waarom de gerechtsdeurwaarder wordt aangewezen als beklaagde en niet ook – zoals door de gerechtsdeurwaarder voorgesteld – gerechtsdeurwaarder [   ]. Nu bovendien is gebleken – en erkend door de gerechtsdeurwaarder – dat 416 e-Court exploten onder zijn ambtelijke verantwoordelijk zijn uitgebracht door gerechtsdeurwaarders die aan hem zijn/waren toegevoegd, valt niet in te zien dat BFT haar klacht niet kon richten tegen de gerechtsdeurwaarder.   

5.3 Aan de orde is dan ook de vraag of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door het Btag tarief op te nemen in de onder zijn verantwoordelijkheid uitgebrachte e-Court exploten. Weliswaar heeft het Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak van 29 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3794) (rov. 6.4) overwogen dat, indien een gerechtsdeurwaarder een exploot doet waarbij een persoon wordt opgeroepen om voor e-Court te verschijnen, dit (altijd) een ambtshandeling is, maar het Gerechtshof heeft verder in deze uitspraak overwogen dat het vermelden van de kosten van het exploot met verwijzing naar het Btag als misleidend moet worden aangemerkt (rov. 6.31). In artikel 2 Btag zijn immers, blijkens de aanhef daarvan, de schuldenaarstarieven vastgesteld voor de kosten, bedoeld in de artikelen 240 en 434a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit zijn respec . Het Btag biedt dus geen grondslag voor de berekening van kosten van een exploot van oproeping om voor e-Court te verschijnen (rov. 6.20). De kamer ziet geen ruimte om op dit punt anders te beslissen dan het Gerechtshof heeft gedaan. De overige verweren van de gerechtsdeurwaarder treffen om die reden dan ook geen doel . tievelijk kosten van ambtshandelingen in verband met een procedure bij de overheidsrechter en kosten van tenuitvoerlegging van een uitspraak van de overheidsrechter

5.5 Het voorgaande brengt mee dat de gerechtsdeurwaarder met het (laten) uitbrengen van de e-Court-exploten op de manier waarop dat is gebeurd tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De gerechtsdeurwaarder had immers als goed gerechtsdeurwaarder moeten weten dat het Btag tarief alleen bedoeld is voor ambtshandelingen die een procedure bij de overheidsrechter betreffen. Door toch in de e-Court exploten naar het Btag te verwijzen, heeft hij onterecht de indruk gewekt dat de kosten voor het exploot ingevolge de wet (Btag) rechtstreeks in rekening konden worden gebracht bij de degenen tegen wie die exploten zijn uitgebracht. Het feit dat de gerechtsdeurwaarder zijn werkwijze op dit punt inmiddels heeft aangepast doet niet af aan de gegrondheid van de klacht.

5.6 Conclusie van het voorgaande is dat de klacht terecht is voorgesteld en dat de gerechtsdeurwaarder een maatregel zoals hierna te melden wordt opgelegd. Bij de bepaling van de maatregel is wel rekening gehouden met de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder zijn werkwijze inmiddels heeft aangepast.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-        € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.