ECLI:NL:TGDKG:2021:5 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676318 / DW RK 19/645

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:5
Datum uitspraak: 12-01-2021
Datum publicatie: 22-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/676318 / DW RK 19/645
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klaagster beklaagt zich onder meer over onnodige kosten, het niet beantwoorden van brieven, het misplaatsen van betalingen en onheuse bejegening. De klacht is gedeeltelijk gegrond, maatregel van waarschuwing, geen veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/676318 / DW RK 19/645 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 5 december 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (een medewerker alsmede een voormalig toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 maart 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 december 2020 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 januari 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast (geweest) met drie vorderingen van [ ] op klaagster.

-           Bij brieven van 30 januari 2017 en 13 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht de openstaande vordering betreffende achterstallige huurpenningen tot en met 31 januari 2017 (dossiernummer 17.00562) te voldoen teneinde rechtsmaatregelen te voorkomen.

-           Bij exploot van 23 februari 2017 is klaagster gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Rotterdam tegen 7 maart 2017.

-           Bij e-mail van 24 februari 2017 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht of de zitting nog teruggedraaid kan worden. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat de zaak alleen ingetrokken kan worden indien klaagster de gehele vordering uiterlijk één dag voor de zitting betaalt.

-           Bij vonnis van 12 mei 2017 van de kantonrechter te Rotterdam is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij brief van 15 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht het verschuldigde bedrag te betalen.

-           Bij exploot van 7 juni 2017 is het vonnis van 12 mei 2017 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij brieven van 9 november 2017, 18 december 2017 en 9 januari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht de achterstallige huur van de maand maart 2017 (dossiernummer 17.05702) te voldoen teneinde rechtsmaatregelen te voorkomen.

-           Bij exploot van 17 januari 2018 is klaagster gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Rotterdam tegen 6 februari 2018.

-           Bij brief van 12 februari 2018 is klaagster verzocht het restantbedrag ad

€ 43,57 ter zake dossiernummer 17.00562 te voldoen.

-           Bij (verstek)vonnis van 23 februari 2018 van de kantonrechter te Rotterdam is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Op 26 februari 2018 is uit kracht van het vonnis van 12 mei 2017 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. te laste van klaagster.

-           Bij exploot van 28 februari 2018 is het vonnis van 23 februari 2018 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij faxbericht van 5 maart 2018 heeft klaagster verzocht om een betalingsregeling, welke regeling de gerechtsdeurwaarder bij brief van

6 maart 2018 heeft bevestigd.

-           Bij brief van 12 maart 2018 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het gelegde bankbeslag. De gerechtsdeurwaarder heeft de ontvangst van de klacht bevestigd bij e-mail van 16 maart 2018.

-           Bij e-mail van 10 augustus 2018 heeft klaagster verzocht om een overzicht van de openstaande vordering.

-           Op 16 augustus 2018 is uit kracht van het vonnis van 23 februari 2018 executoriaal derdenbeslag gelegd onder Stichting [ ] ten laste van klaagster. Het proces-verbaal van het beslag is bij exploot van 23 augustus 2018 aan klaagster betekend.

-           Bij e-mail van 3 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat hij haar klacht van 12 maart 2018 pas op die dag heeft ontvangen en dat hij zo snel mogelijk een reactie zal geven.

-           Bij brief van 3 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder op de e-mailberichten van klaagster alsmede haar klacht van 12 maart 2018 gereageerd.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder onnodige kosten berekent en betalingen niet heeft afgedragen;

b: er bij bijna afbetalen onnodige explootkosten zijn bijgekomen;

c: de vordering niet evenredig aan betalingen afneemt;

d: betalingen worden misplaatst;

e: de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op haar klacht van 12 maart 2018;

f: mevrouw [ ] haar telefonisch heeft geschoffeerd;

g: de heer [ ] heeft gelogen over de ontvangst van een faxbericht;

h: de gerechtsdeurwaarder de schuld bij haar neerlegt;

i: de gerechtsdeurwaarder stelt dat ze niet aan de betalingsregeling voldoet, zonder registratie of controle van de betalingen, terwijl haar bewijzen iets anders bewijzen;

j: de gerechtsdeurwaarder excuses gebruikt voor eigen fouten, zoals “ik gebruik geen juist dossiernummer” en “ik heb geen inkomensopgave gedaan”;

k: de gerechtsdeurwaarder dossiernummers arbitrair gebruikt, terwijl de gegevens al lang bekend zijn;

l: zij tot op heden geen specificatie heeft ontvangen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Omdat een medewerker van een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de verweer voerende gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder andere of hogere kosten in rekening heeft gebracht. De gerechtsdeurwaarder betwist in zijn verweerschrift dat hij ontvangen betalingen niet aan de opdrachtgever heeft afgedragen. Nu klaagster haar stelling niet heeft onderbouwd kan tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt opgedragen een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titels te executeren. De kosten voor de betekening en executie van een vonnis kunnen rechtsgeldig bij klaagster in rekening worden gebracht, hetgeen ook is gedaan. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift en ter zitting wel erkend dat hij klaagster er bij de betaling van januari 2018 ter zake dossiernummer 17.05702 op had moeten wijzen dat er in dossiernummer 17.00562 nog slechts een klein bedrag open stond, alvorens hij beslag op haar bankrekening ging leggen. Een deel van de betaling voor dossiernummer 17.05702 had dan mogelijk kunnen worden verwerkt in dossiernummer 17.00562, zodat laatstgenoemd dossier gesloten had kunnen  worden. Bij brief van 12 februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster wel verzocht het restantbedrag van € 43,57 ter zake dossiernummer 17.00562 te voldoen. Hierop is geen betaling dan wel reactie gekomen. Op 26 februari 2018 is beslag op de bankrekening van klaagster gelegd. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 170,83 heeft gecrediteerd in het betreffende dossier. Tevens is dossiernummer 17.00562 in overleg met de opdrachtgever voortijdig gesloten, nadat met de door klaagster ingeschakelde vertegenwoordiger van [ ] op 21 december 2018 een betaling tegen finale kwijting is overeengekomen. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel gezien het voorgaande niet gemaakt worden.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat deze enkele niet nader door klaagster onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift toegelicht dat alle ontvangsten dagelijks worden geboekt in de betreffende dossiers. Zo zijn ook de ontvangsten van klaagster conform haar eigen opgave in het betreffende dossier geboekt. De kamer ziet geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Bij faxbericht van 12 maart 2018 heeft klaagster een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft de ontvangst van de klacht bij e-mail van 16 maart 2018 bevestigd. Bij e-mail van 3 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat hij de klacht van 12 maart 2018 op onverklaarbare wijze pas op dat moment heeft ontvangen en dat hij zo snel mogelijk inhoudelijk zal reageren. Pas bij brief van 3 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht van klaagster gereageerd. Nu tijdige beantwoording van de klacht van klaagster van 12 maart 2018 is uitgebleven, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f betwist de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift dat klaagster telefonisch onheus is bejegend door mevrouw [ ]. Nu niet kan worden vastgesteld wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft, dient dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de kamer dat klaagster niet nader heeft toegelicht over welk faxbericht de heer [ ] zou hebben gelogen. Verder ontkent de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift uitdrukkelijk dat medewerkers van zijn kantoor liegen. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Dit klachtonderdeel dient eveneens als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat klaagster voldoende in de gelegenheid is gesteld de vorderingen tijdig te voldoen dan wel een betalingsregeling te treffen. Hiervan heeft klaagster pas gebruik gemaakt nadat de zaken ter zitting zijn behandeld en de vonnissen zijn betekend en geëxecuteerd. Dit kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten.

5.11 Ten aanzien van klachtonderdeel i blijkt uit de overgelegde producties dat er eerst op 6 maart 2018 een betalingsregeling met klaagster is overeengekomen. Verder boekt de gerechtsdeurwaarder de ontvangsten van klaagster conform haar eigen opgave in het betreffende dossier. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.12 Ten aanzien van klachtonderdeel j overweegt de kamer dat klaagster meermalen heeft verzuimd de huur te betalen. Omdat de vorderingen op verschillende momenten aan de gerechtsdeurwaarder zijn overgedragen zijn er meerdere dossiers aangemaakt. Bij betalingen is aan het klaagster om aan te geven op welk dossiernummer de betaling betrekking heeft, zodat de gerechtsdeurwaarder de betaling op het betreffende dossier kan afboeken. Verder blijkt uit de overgelegde producties dat de gerechtsdeurwaarder klaagster meermalen heeft verzocht om een inkomsten en uitgavenformulier in te vullen dan wel de verklaring van bijlagen te voorzien. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder excuses gebruikt voor eigen fouten stuit hierop af.

5.13 Ten aanzien van klachtonderdeel k stelt de gerechtsdeurwaarder dat hij betalingen van dossiers heeft afgeboekt conform de omschrijving van betalingen. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Nu niet kan worden vastgesteld wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft dient dit klachtonderdeel als ongegrond te worden afgewezen.

5.14 Ten aanzien van klachtonderdeel l blijkt uit de overgelegde producties dat de gerechtsdeurwaarder de vorderingen eerst bij brief van 3 oktober 2018 heeft gespecificeerd, terwijl zij hier reeds op 10 augustus 2018 om heeft verzocht. Dit klachtonderdeel is dan ook terecht voorgesteld.

5.15 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdelen e en l gegrond;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.