ECLI:NL:TGDKG:2021:47 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/685473 / DW RK 20/298 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:47
Datum uitspraak: 02-07-2021
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): C/13/685473 / DW RK 20/298 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte een bedrag heeft geïncasseerd. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 3 juni 2020 met zaaknummer C/13/678189 DW RK 20/12 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/685473 / DW RK 20/298 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1 .Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 januari 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 3 maart 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 3 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 juni 2020. Bij brief, ingekomen op 17 juni 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 mei 2021. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ook niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 juli 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 14 december 2018 is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          Bij exploot van 28 maart 2019 is het vonnis van 14 december 2018 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Op 23 juli 2019 is executoriaal derdenbeslag onder de [   ] ten laste van klaagster gelegd.

-          Bij brief van 31 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster geïnformeerd over de hoogte van de vordering en heeft hij haar verzocht het verschuldigde bedrag te voldoen.

-          Bij brieven van 26 november 2019 en 7 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een specificatie van de openstaande vorderingen gegeven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er - voor zover de voorzitter begrijpt - samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een bedrag van € 902,- heeft geïncasseerd, zonder een duidelijke specificatie van de hoogte van de vordering te verstrekken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.  

4.2 Omdat een medewerker van een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klaagster kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Uit de overgelegde producties kan niet worden afgeleid waar het door de gerechtsdeurwaarder geïncasseerde bedrag van € 902,- uit bestaat. Uit de overgelegde producties blijkt wel dat klaagster meermalen op de hoogte is gebracht van de hoogte van het verschuldigde bedrag en dat de gerechtsdeurwaarder de door klaagster verrichte betalingen in mindering op de vordering heeft gebracht. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat het aan de gerechtsdeurwaarder is om klaagster op de hoogte te houden van wat de bedoeling was (aangezien het volledige bedrag al in termijnen was betaald) en waar die € 902,- voor bedoeld was.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De in verzet tegen de beslissing van de voorzitter aangevoerde gronden leveren dan ook geen nieuwe gezichtspunten op. De door klaagster overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.