ECLI:NL:TGDKG:2021:46 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/684749 / DW RK 20/261 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:46
Datum uitspraak: 02-07-2021
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): C/13/684749 / DW RK 20/261 LvB/SM
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, onder meer, dat hij ten onrechte een vordering probeert te innen waartoe klager niet zou zijn veroordeeld. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 19 mei 2020 met zaaknummer C/13/673277 / DW RK 19/538 (DB / MvdP) en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/684749 / DW RK 20/261 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. B.T.M. Duivenvoorden.

1 .Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 7 oktober 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij

verweerschrift, ingekomen op 8 november 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 19 mei 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 19 mei 2020. Bij brief, ingekomen op 28 mei 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 mei 2021 alwaar de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 juli 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

        de gerechtsdeurwaarder heeft twee vorderingen van de [   ] (hierna: [   ]) op klager in behandeling gehad. In het dossier 24404843 had de gerechtsdeurwaarder incassovordering in behandeling.

        in het dossier 24415309 heeft de gerechtsdeurwaarder een vordering van € 2.859,96 in behandeling. Dit betreft de veroordeling van klager in de proceskosten van het hoger beroep;

        bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, van 28 juli 2016 is de arbeidsovereenkomst tussen klager en het [   ] beëindigd en is het [   ] –samengevat– veroordeeld tot betaling van een geldsom en de proceskosten. Het [   ] heeft nadien de geldsom en de proceskosten aan klager voldaan;

        bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 13 december 2016 is klager –samengevat– veroordeeld tot betaling van de proceskosten;

        bij e-mail van 9 februari 2017 vordert het [   ] de gedeeltelijk onverschuldigd betaalde gelden terug van klager;

        bij brief van 12 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd het verschuldigde in het dossier 24404843 te voldoen;

        bij brief van 18 april 2017 dient klager zijn bezwaar in bij de gerechtsdeurwaarder;

        bij brief van 24 april 2017 reageert de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk op het bezwaar;

        op 1 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de grosse van het arrest aan klager betekend;

        bij brief van 1 mei 2017 verzoekt klager de gerechtsdeurwaarder in het dossier 2215309 om een betalingsregeling van € 100,- per maand;

        bij brief van 1 mei 2017 reageert klager op de brief van 24 april 2017 en maakt hij wederom bezwaar tegen de vordering in het dossier 24404843;

        bij e-mail van 3 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling van € 100,- per maand aan klager bevestigd;

        bij brief van 6 mei 2017 stelt klager dat hij nog geen reactie heeft ontvangen van de gerechtsdeurwaarder op zijn bezwaren;

        bij brief van 15 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk gereageerd op de brieven van klager. Hieruit volgt dat zijn bezwaren zijn doorgestuurd naar de opdrachtgever en zijn afgewezen. De opdrachtgever handhaaft het standpunt uit de brief van 18 januari 2017. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder het mogelijk treffen van rechtsmaatregelen in het dossier 24415309 aangezegd indien betaling uitblijft;

        bij brief van 1 november 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat het dossier 24404843 op het kantoor is gesloten;

        bij brief van 25 mei 2018 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht om een herberekening van de beslagvrije voet ten behoeve van de betalingsregeling;

        bij brief van 7 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat er een betalingsachterstand is ontstaan. Op 11 juni 2018 heeft klager vervolgens gereageerd op deze brief;

        bij brief van 14 juni 2018 deelt de gerechtsdeurwaarder aan klager mede dat er bij e-mail van 29 mei 2018 is gereageerd op het verzoek van 25 mei 2018. De opdrachtgever is niet akkoord gegaan met een verlaging van de betalingsregeling;

        bij brief van 22 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag op roerende zaken op 31 oktober 2018 aangekondigd;

        bij brief van 26 oktober 2018 heeft klager aangegeven dat hij zijn sleutel afgeeft, zodat de gerechtsdeurwaarder toegang heeft tot zijn woning om beslag te kunnen leggen;

        op 31 oktober 2018 is de gerechtsdeurwaarder langsgekomen voor een beslaglegging. Klager is niet aangetroffen en de gerechtsdeurwaarder is niet overgegaan tot beslaglegging. De sleutel is vervolgens in de brievenbus van klager gedeponeerd;

        bij brief van 1 november 2018 heeft klager naar aanleiding van de beslagpoging de gerechtsdeurwaarder gevraagd om een datum en tijdstip waarop de volgende beslagpoging zal plaatsvinden. Klager heeft op 15 november 2018 een herinneringsbrief toegestuurd;

        bij brief van 19 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de brief. Er is aangegeven dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht is om een datum aan te kondigen en dat het nog niet bekend is wanneer de volgende beslagpoging zal plaatsvinden;

        bij brief van 27 augustus 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag op roerende zaken op 9 september 2019 aangekondigd;

        bij brief van 5 september 2019 reageert klager waarbij hij zijn eerder bij de gerechtsdeurwaarder ingediende klachten heeft herhaald;

        bij brief van 9 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat de beslagpoging is geannuleerd. Hierin is opgenomen dat zij niet in bezit zijn van een telefoonnummer of een e-mailadres waardoor klager niet eerder geïnformeerd kon worden;

        bij brief van 13 september 2019 heeft klager een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder;

        op 20 september 2019 heeft klager bij de gerechtsdeurwaarder een inzageverzoek krachtens de Algemene Verordening Gegevensbescherming ingediend. Bij brief van 1 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op dit inzageverzoek;

        bij brief van 30 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk gereageerd op de klacht van 13 september 2019.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     onterecht de vordering in het dossier 24404843 probeert te innen omdat klager hierin niet zou zijn veroordeeld;

b)     niet heeft gereageerd op het verzoek om een herberekening te maken van de beslagvrije voet;

c)     niet bereid is geweest het compensatierecht met de schuldeiser te bespreken;

d)     niet heeft gereageerd op de aangetekende brieven van klager;

e)     de aangekondigde beslagleggingen op 31 oktober 2018 en op 9 september 2019 niet heeft doorgezet;

f)      het verzoek op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming niet correct heeft beantwoord.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de vordering in het dossier 24404843 een incassovordering betreft. Uit de overgelegde correspondentie en stukken volgt niet dat de gerechtsdeurwaarder heeft gesuggereerd voor dit dossier over een executoriale titel te beschikken. Als een schuldenaar bezwaar tegen de incassovordering, dient, teneinde nodeloze conflicten te voorkomen, de navolgende procedure in acht te worden genomen. Als een schuldenaar bij een gerechtsdeurwaarder inhoudelijk bezwaar maakt tegen de (hoogte van de) vordering, dient de gerechtsdeurwaarder het bezwaar voor een inhoudelijke beoordeling daarvan door te sturen naar zijn opdrachtgever. Zodra de gerechtsdeurwaarder het standpunt van zijn opdrachtgever heeft ontvangen, dient hij het standpunt mede te delen aan de schuldenaar. Blijkens de overgelegde correspondentie heeft de gerechtsdeurwaarder de bezwaren van klager tegen de incassovordering doorgestuurd naar het [   ]. Op 15 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd dat het [   ] de incassovordering handhaaft. Indien daarna nog verschil van mening blijft bestaan over de hoogte van de vordering is het uiteindelijk aan de gewone rechter om te beslissen wie in die discussie het gelijk aan zijn zijde heeft. Nu de gerechtsdeurwaarder de procedure correct heeft gevolgd, kan er geen sprake zijn van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder in dit dossier de werkzaamheden sinds 1 november 2017 heeft beëindigd en in dit dossier geen gelden heeft geïnd.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat ingevolge artikel 475c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering dat de beslagvrije voet niet van toepassing is op een betalingsregeling tussen een schuldeiser en een schuldenaar. Een betalingsregeling is een mogelijkheid voor een schuldenaar om zonder (meer) bijkomende kosten de vordering te kunnen voldoen. Een schuldenaar is ingevolge artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen. Dit brengt mee dat de schuldeiser gedeeltelijke nakoming kan weigeren of een verzoek om aanpassing van een bestaande betalingsregeling kan afwijzen. In dit geval heeft de schuldeiser, het [   ] dus, kennelijk niet ingestemd met de door klager voorgestelde betalingsregeling waarbij rekening wordt gehouden met een beslagvrije voet. Klager kan dat de gerechtsdeurwaarder niet tegenwerpen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter het volgende. De gerechtsdeurwaarder is door het [   ] opgedragen om het arrest van 13 december 2016 ten uitvoer te leggen waarin klager is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In het verweerschrift heeft gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat niet valt in te zien op welke wijze het compensatierecht, als daar al sprake van is, invloed heeft op deze vordering. Het is niet aan de kamer om inhoudelijk over dit geschil te oordelen. Hiervoor kan klager zich wenden tot de civiele rechter.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter als volgt. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk binnen een redelijke termijn op de berichten van heeft gereageerd. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter het volgende. Bij de eerste beslagpoging op 31 oktober 2018 is de gerechtsdeurwaarder naar het woonadres van klager gegaan. Daarbij heeft de gerechtsdeurwaarder geen gebruik gemaakt van de huissleutel die klager aan de gerechtsdeurwaarder heeft overhandigd. Dat de gerechtsdeurwaarder de sleutel uiteindelijk niet heeft gebruikt om de woning binnen te treden kan klager niet aan hem verwijten.

De tweede beslagpoging op 9 september 2019 is blijkens de overgelegde producties geannuleerd. Hierover kon de klager wegens het ontbreken van een bekend telefoonnummer of e-mailadres niet direct geïnformeerd worden. Klager kan het de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat hij hierdoor bij brief van 9 september 2019 pas is ingelicht. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter het volgende. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Klager zal zich met dit geschil moeten wenden tot de gewone rechter of tot de Autoriteit Persoonsgegevens. De door klager ingediende klacht stuit hierop af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – kort gezegd – aangevoerd het niet eens te zijn met de beslissing van de voorzitter van 19 mei 2020 en de overwegingen zoals deze zijn opgenomen onder 4.2 tot en met 4.7.  

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.