ECLI:NL:TGDKG:2021:45 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/683553 / DW RK 20/202 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:45
Datum uitspraak: 02-07-2021
Datum publicatie: 28-07-2021
Zaaknummer(s): C/13/683553 / DW RK 20/202 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager stelt, onder meer, de dagvaarding nooit te hebben ontvangen en geen antwoord te hebben gekregen op zijn vragen over waarom loonbeslag is gelegd. Daarnaast betwist klager de vordering niet te hebben betaald. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 april 2020 met zaaknummer C/13/667767 / DW RK 19/301 (FK) en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/683553 / DW RK 20/202 LvB/SM ingesteld door:

[    ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde mr. [   ].

1.Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 12 juni 2019 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen ingekomen op 10 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 21 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 april 2020. Bij brief, ingekomen op 4 mei 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 mei 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 juli 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Met de e-mail van klager van 4 mei 2020 is begrepen dat klager verzet op nader aan te voeren heeft willen instellen. Daarmee heeft klager verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van de beslissing van de voorzitter.

Ingevolge artikel 18 lid 2 van het Reglement omtrent de werkwijze van de kamer voor gerechtsdeurwaarders volgt dat de gronden binnen veertien dagen na de door de kamer aangegeven termijn door de kamer moeten zijn ontvangen. Klager is daarvan bij e-mail van 5 mei 2020 op de hoogte gesteld en heeft daartoe bij brief van 19 mei 2020 de gronden van het verzet aangeleverd. Klager kan daarom in het verzet worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

        Bij vonnis van 31 oktober 2018 heeft de kantonrechter te Breda de huurovereenkomst tussen klager en zijn verhuurder [   ] (hierna verder de verhuurder), ontbonden en is onder meer klager veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning.

        Op 5 november 2018 heeft een advocaat de grosse van voormeld vonnis aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden met de opdracht tot betekening en executie van die titel over te gaan. Het vonnis is door de gerechtsdeurwaarder bij exploot van 12 november 2018 aan klager betekend met bevel tot betaling.

        Klager heeft de woning aan de [   ] te [   ]op of omstreeks 7 december 2018 zelf ontruimd.

        Bij exploot van 21 december 2018 heeft een collega gerechtsdeurwaarder ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder diens werkgever.

        Op 10 januari 2019 heeft de verhuurder een kort geding vonnis van 5 december 2018 van de voorzieningenrechter, in een zaak van klager als eiser tegen de verhuurder als gedaagde, ter betekening en verdere executie aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden. Dit vonnis is door de gerechtsdeurwaarder bij exploot van 14 januari 2019 aan klager betekend. Omdat de woning aan de [   ]te [   ]was ontruimd en de gerechtsdeurwaarder niet bekend was met een andere woon- of verblijfplaats is het exploot ex artikel 54 lid 4 Rv. gelaten aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie.

4. De oorspronkelijke klacht

2.1 Klager beklaagt zich erover dat de dagvaarding op 2 juli 2018 niet aan zijn woonadres is betekend en evenmin aan zijn postadres. Klager is op 24 juni 2018 vertrokken naar Slowakije waar hij tot 19 augustus 2018 heeft verbleven. Zijn buurman heeft in die periode zijn post verzorgd, maar heeft de dagvaarding niet aangetroffen.

2.2 Klager beklaagt zich daarnaast over het volgende. De dagvaarding gericht aan zijn ex-partner is betekend in het openbaar omdat er geen bekende woon-of verblijfplaats van zijn ex-partner bekend was. Op 12 november 2018 is plotseling wel bekend waar zijn ex-partner woonachtig is in het buitenland. Naar dat adres heeft de gerechtsdeurwaarder een brief gestuurd.

2.3 Klager beklaagt zich er verder over dat de gerechtsdeurwaarder een brief had moeten toesturen aan het adres van zijn bekend zijnde advocaat. Klager verwijst naar een brief van zijn advocaat naar de advocaat van de verhuurder.

2.4 Klager stelt verder dat de gerechtsdeurwaarder in de brief van 21 november 2018 schrijft dat de huur van november 2018 niet betaald zou zijn. De huurbetaling was echter wel voldaan. Klager verwijst naar een door hem overgelegde bankafschrift waaruit dit blijkt.

2.5 Klager heeft in november 2018 een brief ontvangen van de gerechtsdeurwaarder waarin wordt medegedeeld dat de huur van december niet is voldaan. Na een vraag van zijn advocaat waarom klager een complete maand moet voldoen is klager een brief gestuurd met het bedrag dat hij moest voldoen. Dat bedrag heeft klager betaald op 8 januari 2019 na een brief van de advocaat van de verhuurder aan zijn advocaat van 7 januari 2019. Klager verwijst naar de door hem overgelegde productie 5.  

2.6 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij geen specificatie heeft gekregen wat hij moet betalen, hoeveel en waarom. Klager is van mening dat aan hem een kans had moeten worden gegeven om tot betaling over te gaan voordat loonbeslag werd gelegd. Er zijn meerdere loonbeslagen gelegd zonder klager te informeren en hem de kans te geven dit op te lossen. Ook heeft klager geen formulier ontvangen in verband met de beslagvrije voet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is gericht tegen [   ] Tilburg. Dat is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van de wet kunnen alleen klachten tegen individuele gerechtsdeurwaarders worden ingediend. Een kantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Uit vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam volgt dat bij dergelijke klachten de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder de verantwoordelijkheid van de in aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder valt. Daarom wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 overweegt de voorzitter als volgt. De voorzitter gaat er van uit dat klager de dagvaarding bedoelt die op 9 juli 2018 door een toegevoegd gerechtsdeurwaarder aan klager is betekend. Die dagvaarding is opgesteld door een advocaat en het exploot is betekend door een toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het gerechtsdeurwaarderskantoor [   ]te [   ]t, niet zijnde het kantoor van de beklaagde gerechtsdeurwaarder. De klacht gericht tegen de gerechtsdeurwaarder van een kantoor van [   ] te Tilburg kan alleen al daarom niet slagen. Klager dient in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien is de betekening van de dagvaarding aan de orde gesteld in de procedure bij de voorzieningenrechter die heeft geleid tot het vonnis van 5 december 2018. Onder het kopje juridische misslagen in rechtsoverweging 3.6 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat ervan mocht worden uitgegaan dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding in de brievenbus van klager heeft achtergelaten. Het is niet aan de tuchtrechter om dit nogmaals te beoordelen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.2. wordt overwogen dat ook dit ziet op de wijze van betekening door een toegevoegd gerechtsdeurwaarder van het kantoor [   ]. Bovendien betreft dit de ex partner van klager. Uit niets blijkt dat dit klachtonderdeel met haar toestemming dan wel namens haar is ingediend. Klager dient in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard.

4.4 Over het verzenden van een brief naar zijn advocaat heeft de voorzieningenrechter zich ook al uitgelaten in rechtsoverweging 3.8 van het vonnis van 5 december 2018. Ook hier geldt dat het niet aan de tuchtrechter is dit nogmaals te beoordelen. Klachtonderdeel 2.3 treft geen doel.

4.5 Dat geldt ook voor klachtonderdeel 2.4. De gerechtsdeurwaarder voert aan dat de door klager gedane betaling van 13 november 2018 ad € 616,10 door zijn opdrachtgever is ontvangen. In de brief van 21 november 2018 was deze betaling inderdaad nog niet verwerkt, echter daarna is alsnog met die betaling rekening gehouden, zodat klager niet in zijn belangen is geschaad. Met voornoemde betaling had klager overigens nog niet volledig aan de vordering voldaan. Klager diende uit hoofde van het vonnis ook nog de proceskosten te voldoen en daarnaast een bedrag aan na-salaris en de kosten van betekening en bevel. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is ook hier niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.5 overweegt de voorzitter het volgende. De door klager overgelegde productie 5 ziet op betaling van een bedrag van € 139,09 met vermelding huur voor december 2018. De brief van de advocaat van de verhuurder aan zijn advocaat waarnaar klager verwijst, is door de gerechtsdeurwaarder overgelegd als productie 6. In die brief wordt klager in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 december 2018 vrijwillig de proceskosten van het vonnis van 5 december 2018 te voldoen. Indien het bedrag op voormelde datum niet was ontvangen, zou een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Nu niet duidelijk is wat de klacht is, kan geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden vastgesteld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.6 geldt het volgende. Dat klager om een specificatie heeft verzocht blijkt nergens uit. De gerechtsdeurwaarder voert aan dat de correspondentie in de periode van de beslaglegging is gevoerd met de advocaat van klager en de door klager ingeschakelde kredietbank. Naar aanleiding van die correspondentie is de beslagvrije voet aangepast. De voorzitter overweegt dat tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken. Ten aanzien van het overige geldt dat het op de weg van klager lag om de proceskosten van het vonnis van 5 december 2018 te voldoen. Hij is daartoe in de gelegenheid gesteld maar heeft dat niet gedaan. Doordat klager niet aan de inhoud daarvan heeft voldaan is de zaak uit handen gegeven aan de gerechtsdeurwaarder. Het vonnis is betekend aan klager, met bevel tot betaling en aanzegging tot verdere tenuitvoerlegging van het vonnis. Vervolgens is er beslag gelegd onder de werkgever van klager. Het is niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder tussen betekening en beslaglegging geen brief aan klager heeft verzonden. Daartoe bestaat geen verplichting.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat:

a)     hij de dagvaarding nooit heeft ontvangen;

b)     hij geen antwoord heeft gekregen op vragen over zijn geld en waarom er loonbeslag is gelegd zonder dat hem de kans is gegeven de schuld te betalen;

c)     hij geen overzicht heeft gekregen over wat er is gebeurd met het door het loonbeslag ingehouden bedrag van € 2.013,60;

d)     de huur van november en december op tijd door hem is betaald;

e)     de kosten van de rechter (te Breda) € 364,00 betrof. Dat is minder dan de gerechtsdeurwaarders hebben ingehouden. Klager vraagt zich af wat er met dat geld gaat gebeuren.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen

7.2 De kamer merkt nog op dat klager in zijn verzet (onder c. en d.) nieuwe klachten c.q. nieuwe feiten en omstandigheden heeft geformuleerd. De kamer oordeelt in verzet echter niet over nieuwe klachten. Deze zullen om die reden dan ook onbesproken blijven.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris .

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.