ECLI:NL:TGDKG:2021:43 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/685686 / DW RK 20/306

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:43
Datum uitspraak: 21-07-2021
Datum publicatie: 27-07-2021
Zaaknummer(s): C/13/685686 / DW RK 20/306
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. In geschil is of klaagster of de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk was voor de contacten met de opdrachtgever van klaagster tijdens het verloop van de zitting. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 9 juni 2020 met zaaknummer C/13/680082 / DW RK 20/82 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/685686 / DW RK 20/306 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 februari 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 26 maart 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 9 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 19 juni 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 juni 2021 alwaar de gemachtigde van klaagster is verschenen. De uitspraak is bepaald op 19 juli 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Klaagster is door de heer [ ] (hierna: [ ]), eigenaar van een onderhoudsbedrijf dat is gespecialiseerd in loodgieters- en fitterswerkzaamheden, ingeschakeld teneinde facturen die hij aan [ ] (hierna: [ ]) heeft verzonden te incasseren.

-           Klaagster heeft meerdere brieven aan [ ] verzonden met het verzoek de openstaande facturen te voldoen.

-           Omdat (volledige) betaling is uitgebleven heeft klaagster in opdracht van [ ] een dagvaarding opgemaakt en aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Den Haag.

-           Bij brief van 5 september 2017 heeft de kantonrechter te Den Haag een comparitie na antwoord bepaald op 7 november 2017.

-           Op 11 september 2017 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zich op verzoek van klaagster als gemachtigde gesteld voor het verloop van de procedure.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: in de aanloop naar de zitting geen nadere bewijsstukken of producties in geding heeft gebracht en [ ] niet op de hoogte heeft gesteld van deze mogelijkheid;

b: heeft verzuimd om schriftelijk te reageren op de door [ ] ingestelde eis in reconventie dan wel ten onrechte ter zitting niet heeft betoogd dat sprake was van vorderingen die tegen elkaar hadden kunnen worden weggestreept;

c: heeft verzuimd om bij [ ] te informeren over zijn verzekering;

d: [ ] onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop en belang van de zitting;

e: ter zitting een schikking heeft getroffen, terwijl [ ] hiermee niet had ingestemd dan wel een volmacht hiertoe had verleend;

f: niet heeft gereageerd op de klachten van klaagster en [ ].

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweerschrift dat er reeds langer een zakelijke relatie bestaat tussen klaagster en het gerechtsdeurwaarderskantoor, waarbij het gebruikelijk is dat klaagster het gerechtsdeurwaarderskantoor benadert om zich namens haar cliënt te stellen in een eventuele gerechtelijke procedure. De gerechtsdeurwaarder stelt dat het gerechtsdeurwaarderskantoor daarbij nimmer, behoudens bijzondere gevallen, in rechtstreeks contact staat met de cliënt van klaagster. Klaagster vormt als professionele partij altijd de spil tussen haar cliënt en het gerechtsdeurwaarderskantoor. Het gerechtsdeurwaarderskantoor treedt als het ware altijd op als hulpersoon van klaagster bij de uitvoering van de overeenkomst die klaagster met haar cliënten heeft. Het is klaagster zelf die informatie en stukken bij haar cliënt opvraagt en deze vervolgens aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verstrekt voor de nodige proceshandelingen. De voorzitter ziet geen reden om aan deze gestelde werkwijze te twijfelen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a, b, c en d overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat klaagster de dagvaarding heeft opgesteld en volledig op de hoogte was van het dossier. Verder blijkt dat klaagster haar cliënt op de hoogte heeft gesteld van de geplande comparitiezitting. Bij e-mail van 8 september 2017 heeft klaagster haar cliënt medegedeeld dat er alsnog een verweer is ontvangen en heeft zij aan [ ] verzocht inhoudelijk op het verweer te reageren. Bij e-mail van 13 september 2017 heeft klaagster haar cliënt verzocht om uiterlijk 20 oktober 2017 op het verweer te reageren. Voornoemde correspondentie bevestigt de door de gerechtsdeurwaarder gestelde gebruikelijke werkwijze tussen klaagster en het gerechtsdeurwaarderskantoor, zoals is opgenomen onder 4.2. Indien klaagster een andere werkwijze dan gebruikelijk wenste, waarbij van de gerechtsdeurwaarder een actievere rol werd verwacht, had het op haar weg gelegen om de gerechtsdeurwaarder hierom te verzoeken. Er is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen op deze klachtonderdelen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel e blijkt uit de overgelegde producties dat de gerechtsdeurwaarder gelet op het verloop van de comparitiezitting, waarbij de rechter liet doorschemeren hoe zijn beslissing op de vordering en de tegenvordering zou gaan luiden, telefonisch contact heeft gezocht met klaagster. Hierbij heeft de gerechtsdeurwaarder de stand van zaken aan klaagster uitgelegd en getracht te achterhalen wat het standpunt van de cliënt van klaagster was en of deze kon instemmen met een doorhaling van de procedure. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij daarbij het antwoord kreeg dat hij maar moest doen wat hem goed leek. Gelet hierop heeft de gerechtsdeurwaarder de zaak naar eer en geweten en met het oog op de belangen van klaagster en haar cliënt ingetrokken. De voorzitter ziet geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. De stelling van klaagster dat zij geen kennis had van het dossier kan gelet op al het voorgaande niet worden gevolgd. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier niet gemaakt worden.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat deze niet onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te stellen. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op alle e-mailberichten van klaagster heeft gereageerd. De klacht dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster - kort weergegeven - aangevoerd dat [ ] niet zelf de dagvaarding heeft opgesteld en niet inhoudelijk bij de behandeling van de zaak betrokken is geweest. De gerechtsdeurwaarder was als gemachtigde de enige verantwoordelijke voor het verlenen van juridische bijstand aan [ ]. Het is vaste praktijk van klaagster dat alleen de gerechtsdeurwaarder contact heeft met cliënten van klaagster indien de gerechtsdeurwaarder is ingeschakeld om zich in het kader van een ingeplande comparitie als gemachtigde voor deze cliënten te stellen. Hiervan is de gerechtsdeurwaarder ook op de hoogte. De gerechtsdeurwaarder heeft echter nooit contact gehad met [ ] over de lopende procedure.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het namens klaagster ter zitting aangevoerde en de in het verzet overgelegde e-mailcorrespondentie maken dit niet anders. Uit de stukken maakt de kamer op dat [ ] verantwoordelijk bleef voor de contacten met haar opdrachtgever en dat zij de gerechtsdeurwaarder slechts heeft ingeschakeld om tijdens de comparitie als gemachtigde op te treden. Anders dan klaagster meent, volgt uit het feit dat voor die werkzaamheden zo’n € 363,- is betaald, niet dat de gerechtsdeurwaarder meer zou doen dan de zitting bij te wonen en daar als gemachtigde namens de opdrachtgever van [ ] op te treden.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. I.M. Nusselder en

mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.