ECLI:NL:TGDKG:2021:42 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/685572 / DW RK 20/301
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2021:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-07-2021 |
Datum publicatie: | 27-07-2021 |
Zaaknummer(s): | C/13/685572 / DW RK 20/301 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. In geschil is of sprake is van een executoriale titel. De kamer is het met de beslissing van de kamer eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 19 juli 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 16 juni 2020 met zaaknummer C/13/680597 / DW RK 20/101 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/685572 / DW RK 20/301 IN/WdJ ingesteld door:
[ ] ,
verblijvende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 16 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 17 juni 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 26 mei 2021. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 juni 2021 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder met zijn gemachtigde zijn verschenen. Na de sluiting van de mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft klaagster de kamer gewraakt. Bij beslissing van 18 juni 2021 is het verzoek tot wraking afgewezen. De uitspraak van het verzetschrift is bepaald op
19 juli 2021.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Op 27 november 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland een vonnis in incident gewezen, tussen onder meer klaagster en [ ]. Dit vonnis is op 31 december 2019 aan klaagster betekend.
- Op 7 januari 2020 is in opdracht van [ ] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO bank op een rekening van klaagster. Dit beslag is op 14 januari 2020 aan klaagster betekend.
- De ABN AMRO bank heeft op 4 februari 2020 een verklaring afgelegd.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:
a. de gerechtsdeurwaarder had geen titel voor het leggen van het beslag;
b. de gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd het beslag op te heffen en de gelden aan klaagster beschikbaar te stellen;
c. het is voor klaagster onduidelijk wat de gerechtsdeurwaarder heeft ingehouden c.q. heeft overgemaakt;
d. de gerechtsdeurwaarder heeft de ingehouden gelden als beloning voor zichzelf gehouden en niet voldaan aan de belonings- en gedragsregels voor gerechtsdeurwaarders.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter dat het vonnis in incident van 27 november 2019 een executoriale titel oplevert op grond waarvan het beslag kon worden gelegd. Het vonnis is immers uitvoer bij voorraad verklaard zoals onder 6.4 van de beslissing is opgenomen.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter dat bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling geeft. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Ten overvloede wordt overwogen dat niet is gebleken dat er een aanleiding bestond de uit het beslag ontvangen gelden aan klaagster ter beschikking te stellen.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c. en d. overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster de verklaring van de bank van 4 februari 2020 heeft gestuurd. Uit het verweerschrift blijkt dat diverse keren aan klaagster is meegedeeld welk bedrag is ontvangen van de derde beslagene en dat het bedrag is overgemaakt aan de opdrachtgever waarna het dossier met klaagster is afgewikkeld. Klaagster heeft niet aangetoond, noch is gebleken, dat de gerechtsdeurwaarder de uit het beslag ontvangen gelden niet aan de opdrachtgever zou hebben afgedragen. Evenmin is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder kosten heeft berekend die niet in overeenstemming zijn met het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Ook is niet aangetoond, of gebleken, dat de gerechtsdeurwaarder een gedragsregel heeft overschreden.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de rechtbank Noord-Holland klaagster bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in incident van 27 november 2019 heeft veroordeeld in de proceskosten van € 543,- en de nakosten van € 82,-. Onder rechtsoverweging 6.3 is opgenomen dat klaagster in de na dit vonnis aan de kant van [ ] ontstane kosten is veroordeeld. Daarmee staat vast dat alleen de kosten voor [ ] zijn toegewezen waarvan slechts de proceskostenveroordeling voor [ ] uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, aldus klaagster.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klaagster ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders. De proceskostenveroordeling is ook ten aanzien van [ ] wel degelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard zoals volgt uit 6.4 van het dictum.
7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. I.M. Nusselder, plaatsvervangend-voorzitter,
mr. W.M. de Vries en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.