ECLI:NL:TGDKG:2021:36 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/682494 DW RK 20/158

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:36
Datum uitspraak: 09-04-2021
Datum publicatie: 25-05-2021
Zaaknummer(s): C/13/682494 DW RK 20/158
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft klager geadviseerd geen verweer te voeren in een civiele procedure om kosten te besparen. Niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar, in geval klager duidelijk maakt dat hij of zij geen verweer wil voeren. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder met dergelijk advies wel prudent en terughoudend dient om te springen. De kamer oordeelt dat dat onder omstandigheden van deze zaak niet is gebeurd. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. Klachtonderdeel met betrekking tot het ontslag van klager als gevolg van loonbeslag niet gegrond. Beslag op de woning van klager is ingezet als oneigenlijk drukmiddel. Ook dat klachtonderdeel acht de kamer gegrond. Maatregel: boete. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 april 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/682494 DW RK 20/158 MdV/JD van:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 15 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 februari 2021 alwaar klager, zijn echtgenote en (telefonisch) de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

1.          De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          bij vonnis van 19 december 2018 is klager veroordeeld tot het betalen van een vordering van Defam B.V. en de proceskosten;

-          bij brief van 5 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling met klager voor een periode van drie maanden bevestigd, inhoudende dat klager € 50,00 per maand betaalt aan de gerechtsdeurwaarder;

-          op enig moment is derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klager;

-          bij brief van 4 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling met klager voor een periode van 3 maanden bevestigd, inhoudende dat klager € 100,00 per maand betaalt aan de gerechtsdeurwaarder,

-          op 24 december 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de woning van klager.

-          bij brief van 20 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling met klager voor een periode van 12 maanden bevestigd, inhoudende dat klager € 300,00 per maand betaalt aan de gerechtsdeurwaarder,

2.          De klacht

Klager beklaagt zich (samengevat) over het volgende:

a. de medewerkers van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder overtreden beroeps- en gedragsregels; nadat klager was gedagvaard heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat klager verstek moest laten gaan als hij de kosten verlaagd wilde hebben. Achteraf had klager spijt toen bleek dat de extra kosten rond de € 800 bedroegen, naast toewijzing van de vordering van ruim € 11.230. De gerechtsdeurwaarder mocht zelf uitzoeken hoe ze dat wilden incasseren;

b. er is iets mis gegaan met de betalingsregeling waardoor aan klager werd meegedeeld dat er loonbeslag zou worden gelegd. Als gevolg daarvan kwam klager zonder werk te zitten;

c. klager moest zijn inkomen en uitgaven doorgeven voor 2 november 2019 en een voorstel voor een betalingsregeling indienen. Klager heeft aangegeven dat hij niets kon betalen. Hij moest echter € 100 per maand betalen en na drie maanden zou verder worden gekeken. Klager heeft zich aan deze regeling gehouden, maar vanuit het niets werd beslag gelegd op klagers woning;

d. na veel ellende werd de betalingsregeling verhoogd naar € 300 per maand. Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder deelde mee dat als klager zich hield aan de betalingsregeling het beslag op de woning niet in stand kon blijven. De kosten van het beslag zijn wel in mindering gebracht, maar alle andere onterechte kosten (ruim € 1.300) niet.;

e. als klager niet voldoet aan de betalingsregeling wordt er weer beslag gelegd op de woning van klager, zo heeft de gerechtsdeurwaarder aangekondigd.

3.          Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4.          Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak voor handelen of nalaten in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. In deze beslissing wordt beoordeeld of het beklaagde handelen (of nalaten) van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

Het gesprek op kantoor van de gerechtsdeurwaarder

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a wordt als volgt overwogen. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting zijn visie op de gang van zaken als volgt uiteengezet. De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 november 2018 een dagvaarding aan klager betekend, waarna klager heeft verzocht om een minnelijke regeling. De gerechtsdeurwaarder heeft gereageerd dat de gerechtelijke procedure zou worden doorgezet als stok achter de deur. Klager heeft daarop verweer aangekondigd, waaruit bleek dat hij de grondslag van de vordering niet gemotiveerd betwistte, maar een regeling wilde treffen. Een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft klager daarop uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor. De medewerker heeft klager erop gewezen dat de proceskosten lager zouden zijn als hij zijn verweer zou intrekken. Dat heeft klager gedaan, waarna op 19 december 2018 vonnis is gewezen, aldus steeds de gerechtsdeurwaarder.

Klager betwist deze gang van zaken en stelt dat de medewerker heeft gezegd dat hij ‘geen poot om op te staan’ had. Klager stelt dat hij wel verweer had willen voeren, met name tegen de hoogte van de rente.

4.3 De kamer stelt voorop dat een betamelijk handelend gerechtsdeurwaarder terughoudend en prudent dient om te springen met het geven van procedureel advies aan een schuldenaar ten laste van wie hij een dagvaarding heeft uitgebracht. De belangen van de opdrachtgever (eiser) en de schuldenaar (gedaagde) zijn in dit geval immers tegenovergesteld, en een gerechtsdeurwaarder dient de belangen van de opdrachtgever en justitiabelen op gelijkwaardige wijze te wegen (artikel 8 Verordening Normen voor Kwaliteit).

Naar het oordeel van de kamer is het niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar dat een gerechtsdeurwaarder een schuldenaar erop wijst dat de proceskosten lager zijn wanneer geen verweer wordt gevoerd, als is gebleken dat de schuldenaar geen inhoudelijk verweer zal voeren tegen vorderingen waarvoor hij is gedagvaard. Dit kan immers ook in het belang van de schuldenaar zijn. De gerechtsdeurwaarder dient daarbij dan wel de gevolgen van een veroordeling toe te lichten en klager te wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijk juridisch advies van een advocaat of rechtshulpverlener.

4.4 De gerechtsdeurwaarder en klager hebben een tegengestelde visie op wat er is besproken met de medewerker op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder was zelf niet aanwezig bij dit gesprek. Op vragen van de kamer heeft (de gemachtigde van) de gerechtsdeurwaarder geen duidelijkheid kunnen geven over het antwoord op de vraag of de gevolgen van een veroordeling (en de daarbij behorende kosten) zijn toegelicht en of klager is gewezen op de mogelijkheid van onafhankelijk juridisch advies. Hij heeft aangevoerd dat het inwinnen van juridisch advies aan een schuldenaar zelf is. Wat er precies is besproken op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder kan in deze procedure (die zich niet leent voor nadere bewijsvoering) niet worden vastgesteld. Dat neemt niet weg dat het naar het oordeel van de kamer onzorgvuldig is dat klager op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is uitgenodigd, voor een gesprek met een medewerker waarbij de gerechtsdeurwaarder zelf niet is betrokken, waarbij klager is geadviseerd zijn verweer in te trekken, zonder dat de gerechtsdeurwaarder zich ervan heeft vergewist dat klager vrij van druk, volledig en juist is geïnformeerd, conform hetgeen is overwogen onder 4.3. Om die reden oordeelt de kamer dat klachtonderdeel a terecht is voorgesteld.

Het loonbeslag

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b wordt als volgt overwogen. Nadat klager bij vonnis van 19 december 2018 was veroordeeld tot betaling van het gevorderde, is hij met de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling overeengekomen van € 50,00 per maand. Niet in geschil is dat dit termijnbedrag in maart 2019 niet op tijd is ontvangen door de gerechtsdeurwaarder, waarna hij de betalingsregeling heeft opgezegd en loonbeslag heeft gelegd onder de werkgever van klager. Klager heeft zijn stelling dat zijn dienstverband door het gelegde loonbeslag niet is verlengd niet nader onderbouwd. De gerechtsdeurwaarder is niet verantwoordelijk voor de gevolgen die een werkgever verbindt aan het leggen van loonbeslag. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is ten aanzien van klachtonderdeel b niet gebleken.

Het beëindigen van de betalingsregeling en het beslag op de woning

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en e wordt als volgt overwogen. Na het ontslag van klager (waarmee ook aan het loonbeslag een einde kwam) heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 4 november 2019 een nieuwe betalingsregeling aan klager bevestigd. Daarin heeft hij (voor zover van belang) het volgende geschreven.

“(…)

d.         De regeling vervalt bij gebreke van stipte betaling, alsmede bij een beroep op enige vorm van schuldsanering (…). Alsdan wordt het resterende ineens en in zijn geheel opeisbaar en zullen verdere maatregelen worden genomen;

e.         cliënt(e) behoudt zich het recht voor om na afloop van de overeengekomen regeling uw financiële situatie opnieuw te beoordelen en zo nodig de regeling aan te passen. U dient mij dan ook uiterlijk 5 januari 2020, of bij een wijziging in uw financiële situatie, een overzicht van uw inkomsten en uitgaven te verstrekken.

(…)”

4.5 Tussen partijen staat vast dat klager het termijnbedrag van € 100,00 in november en december conform afspraak heeft betaald. Desalniettemin heeft de gerechtsdeurwaarder op 24 december 2019 beslag gelegd op de woning van klager. Hij heeft aangevoerd dat klager na beëindiging van zijn dienstverband een WW uitkering zou hebben ontvangen, zonder dit aan hem te melden. De gerechtsdeurwaarder stelt dat klager zodoende in strijd met punt e. van de betalingsregeling heeft gehandeld, waardoor deze is geëindigd (althans mocht worden beëindigd) en hij verdere executiemaatregelen mocht nemen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van klager heeft de gerechtsdeurwaarder deze stelling echter niet nader onderbouwd. Uit niets is gebleken dat klager inkomen zou hebben verzwegen voor de gerechtsdeurwaarder. Reeds om die reden acht de kamer het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om onder deze omstandigheden met klager in contact te treden over diens (vermeende) inkomen. In plaats daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder zonder nader contact de overeengekomen betalingsregeling beëindigd, het openstaande bedrag in zijn geheel opgeëist en beslag gelegd op de woning van klager.

4.6 De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweerschrift dat hij slechts “ter meerdere zekerheid” beslag heeft gelegd op de woning van klager, met de intentie om dit beslag slechts “uit te voeren” indien klager de gemaakte betaalafspraken niet zou honoreren. Dit strookt niet met de omstandigheid dat het juist de gerechtsdeurwaarder is die de gemaakte betaalafspraken heeft beëindigd. De gerechtsdeurwaarder heeft klager aldus niet onder druk gezet om gemaakte betaalafspraken na te komen, maar heeft zelf de gemaakte afspraken zonder nadere onderbouwing terzijde geschoven en onder de druk van het beslag op de woning, klager bewogen tot een nieuwe (hogere) betalingsregeling.

4.7 Op grond van artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders (de Verordening) mag een gerechtsdeurwaarder geen druk uitoefenen door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. In de toelichting op dit artikel staat dat de deurwaarder in zijn communicatie met de debiteur niet aankondigt dat hij een maatregel zal nemen, wanneer hij nog niet concreet van plan is deze te gaan nemen, teneinde oneigenlijke druk op de schuldenaar te voorkomen. Uit het verweerschrift en uit hetgeen de (gemachtigde van de) gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft aangevoerd blijkt dat de gerechtsdeurwaarder het beslag op de woning uitsluitend als pressiemiddel heeft aangewend. Die pressie heeft erin bestaan dat de gerechtsdeurwaarder in het beslagexploot, zoals onweersproken is gesteld, een termijn van vijf dagen heeft gesteld voor betaling van de volledige resterende vordering, waarna de woning executoriaal zou worden verkocht. Naar het oordeel van de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder reeds daarmee oneigenlijke druk uitgeoefend, nu hij naar eigen zeggen niet concreet van plan was om de woning van klager te verkopen.

4.5 Daarbij komt dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft weersproken dat de woning van klager opnieuw zal worden ‘ingezet’ indien de betalingsregeling van € 300,00 per maand niet wordt nagekomen. Tussen partijen staat vast dat klager sinds omstreeks december 2019 een WW uitkering ontvangt. Op vragen van de kamer heeft de (gemachtigde van de) gerechtsdeurwaarder ter zitting toegelicht dat destijds is gekozen voor beslag op de woning in plaats van op de WW uitkering, omdat die uitkering normaal gesproken redelijk hoog is en er ruimte moest blijven voor een regeling. Klager heeft echter onweersproken aangevoerd dat zijn inkomen, na aftrek van € 300,00 per maand, onder de beslagvrije voet uitkomt. Uit een overgelegde brief van de gerechtsdeurwaarder van 2 juni 2020 blijkt dat de resterende vordering op klager op die datum € 7.106,98 bedraagt. De kamer acht beslag op de woning van klager voor deze vordering niet proportioneel. Het ligt op de weg van de gerechtsdeurwaarder om onder deze omstandigheden beslag te leggen op de WW uitkering, waarbij een beslagvrije voet dient te worden berekend en toegepast. De beslagvrije voet beoogt een bestaansminimum te garanderen en van een gerechtsdeurwaarder wordt bij toepassing daarvan een hoge mate van zorgvuldigheid verwacht. Het leggen van beslag op de woning, enkel als drukmiddel om klager te bewegen tot een betalingsregeling, die verder gaat dan wat de beslagvrije voet zou toelaten in geval van beslag op het inkomen, is naar oordeel van de kamer oneigenlijk en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen c en e terecht voorgesteld.

Proceskosten, nakosten, executiekosten

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer als volgt. Uit een door de gerechtsdeurwaarder overgelegd overzicht blijkt dat klager bij vonnis van 19 december 2018 is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 881,49 aan proceskosten. Op 27 december 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 100,00 aan nakosten in rekening gebracht. In januari 2019 is het vonnis betekend, waarvoor de gerechtsdeurwaarder € 99,09 in rekening heeft gebracht. Voor de periode april 2019 tot en met september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een totaal van € 306,06 aan executiekosten in rekening gebracht. Niet is gesteld of gebleken dat deze kosten niet in overeenstemming zijn met het Besluit Ambtshandelingen Tarieven gerechtsdeurwaarders. Voor een vordering tot (terug)betaling van kosten geen plaats is in deze tuchtprocedure. Klager kan daarvoor terecht bij de civiele rechter. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

4.7 Gelet op de gegronde klachtonderdelen a, c en e, is de kamer van oordeel dat de oplegging van de maatregel van een boete van € 1.000,= passend en geboden is.

5. Kosten

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden. Ook dient de gerechtsdeurwaarder de forfaitaire proceskosten van klager te vergoeden.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht gegrond,

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een boete op ter hoogte van

€ 1.000,00, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te

begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden,

-           veroordeelt de gerechtsdeurwaarder om het door klager betaalde griffierecht te vergoeden, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.