ECLI:NL:TGDKG:2021:35 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/683201 / DW RK 20/189

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:35
Datum uitspraak: 09-04-2021
Datum publicatie: 25-05-2021
Zaaknummer(s): C/13/683201 / DW RK 20/189
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Kern van het verzet ziet op de stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd was tot het incasseren van een vordering op klager en geen (deugdelijke) akte van cessie of een machtiging heeft overgelegd. De kamer ziet onder omstandigheden van deze zaak geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder. Verzet ongegrond, deels niet-ontvankelijk.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 april 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 5 november 2019 met zaaknummer C/13/668287 / DW RK 19/323 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/683201 / DW RK 20/189 MdV / JD ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 24 juni 2019, met een aanvulling bij brief ingekomen op 11 juli 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 20 augustus 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 15 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 28 april 2020, heeft klager pro-forma verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail van 13 mei 2020 heeft klager de gronden van het verzet ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 februari 2021, alwaar klager met diens partner en gemachtigde, en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-         In of omstreeks maart 2010 heeft de gerechtsdeurwaarder de incassering van een geldsom uit hoofde van een kredietovereenkomst tussen klager (en diens partner) en Santander ter hand genomen.

-         Bij brief van 9 april 2010 heeft Santander klager op de hoogte gesteld van de overdracht van de vordering aan de gerechtsdeurwaarder.

-         Bij brief van 14 februari 2019 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de vordering en heeft hij de bevoegdheid tot incasseren van de vordering door de gerechtsdeurwaarder in twijfel getrokken.

-         Bij brief van 14 maart 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de brief van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft in bijlagen toegevoegd de betalingsoverzichten, een brief van Santander waarin bevestigd wordt dat de incassering uit handen is gegeven aan de gerechtsdeurwaarder en er wordt een voorstel gedaan om het dossier (af) te sluiten door het openstaande bedrag te verrekenen met buitengerechtelijke incassokosten.

-         Tussen 28 maart en 27 mei 2019 hebben klager en de gerechtsdeurwaarder schriftelijk gecorrespondeerd over, onder meer, de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder, de rente en de incassokosten.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     zijn informatieplicht niet nakomt, nu hij niet transparant en consistent werkt als het aankomt op de bedragen die zijn betaald aan Santander en/of aan de gerechtsdeurwaarder zelf;

b)     de akte van cessie, dan wel een machtiging niet kan overleggen, waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder gemachtigd is om de vordering te incasseren;

c)     geen enkel overleg heeft gevoerd met Santander tijdens het invorderingsproces. Daaruit kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder zich gedraagt en handelt als eigenaar van de vordering;

d)     zijn duister handelen verdoezelt met een cijferbrij die niet inzichtelijk is;

e)     klager (en zijn partner) niet eerder dan bij brief van 14 maart 2019 heeft geïnformeerd over de fout waarbij de te incasseren vordering bij de overdracht op 24 maart 2010, ten onrechte een nettobedrag bedroeg. Door de fout af te wentelen op klager handelt de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig;

f)      niet consistent, niet zorgvuldig en niet transparant handelt als het aankomt op de gevorderde (incasso)kosten en de rente. Deze bedragen wijken per brief (sterk) af. Bovendien is de gerechtsdeurwaarder er niet in geslaagd om aan te tonen dat de gevorderde incassokosten daadwerkelijk zijn gemaakt. En heeft de gerechtsdeurwaarder geen ingebrekestelling verstuurd dus heeft hij ten onrechte rente in rekening gebracht;

g)     niet volledig ingaat op de punten die door (de gemachtigde van) klager worden aangegeven;

h)     in gevolge artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig handelt en (dus) op grond van artikel 6:95 BW schadeplichtig is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a. en f. overweegt de voorzitter alsvolgt. Uit hetgeen klager op deze onderdelen naar voren brengt is op te maken dat klager het niet eens is met de uiteenzetting van de (openstaande) gevorderde bedragen, dan wel van mening verschilt met de gerechtsdeurwaarder over de (hoogte van de) gehele vordering (inclusief rente en kosten). Het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Klager zal zich met dit geschil moeten wenden tot de gewone rechter. De door klager ingediende klacht stuit hierop af.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen b. en c. overweegt de voorzitter alsvolgt. De gedachtesprong van (de gemachtigde van) klager dat het niet (kunnen) overleggen van een akte van cessie of machtiging automatisch betekent dat de vordering moet zijn gekocht, dan wel dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd zou zijn de vordering te incasseren, wordt door klager nergens onderbouwd. Daartegenover heeft de gerechtsdeurwaarder (bij brieven van 14 maart en 27 mei 2019) bij herhaling verklaard de incassering op zich te hebben genomen in overeenstemming met Santander. Gelet op het gemotiveerde verweer van de gerechtsdeurwaarder én de brief van Santander van 9 april 2010, waarin klager van de overdracht op de hoogte is gesteld, ziet de voorzitter geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder de vordering te incasseren voor Santander. De gerechtsdeurwaarder is niet (wettelijk) verplicht de (inhoud van de) overeenkomst tussen hem en Santander aan klager te overleggen. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit onderdeel niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de voorzitter dat de enkele niet nader door klager onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de voorzitter als volgt. Bij zaken als deze mag de gerechtsdeurwaarder uitgaan van de juistheid van de door zijn opdrachtgever (i.c. Santander) gegeven informatie, tenzij hij gegronde redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Van de gerechtsdeurwaarder kan niet worden gevergd een uitvoerig onderzoek in te stellen naar een aan hem ter incasso overhandigde vordering. Een summiere toetsing van de vordering is in dat kader voldoende. Een klein onderzoek – welke inhoud overleg plegen met de opdrachtgever – kan eventueel plaatsvinden, indien de debiteur bezwaren maakt tegen de vordering. Niet is gebleken van dergelijke bezwaren ten tijde van de overdracht. Klager heeft niet eerder dan in februari 2019 – althans zo volgt uit de stukken – vragen gesteld over de opbouw van de vordering. Gevolg hiervan is dat klager, maar ook de gerechtsdeurwaarder (pas in 2019) op de hoogte zijn geraakt van de fout. Een fout die overigens is gemaakt door Santander. De gerechtsdeurwaarder kan dan ook niet worden aangesproken voor die fout, maar ook niet voor de eventuele omstandigheid dat Santander de fout wenst te corrigeren ten nadele van klager (als daarvan sprake zou zijn). Van enig onrechtmatig handelen door de gerechtsdeurwaarder of andere handelen die een tuchtrechtelijk bestraffing rechtvaardigt is niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g. overweegt de voorzitter dat niet te volgen is waaraan (de gemachtigde van) klager refereert, als deze stelt dat niet volledig wordt ingegaan op punten. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt genoegzaam dat de gerechtsdeurwaarder uitvoerig is geweest in zijn beantwoording naar (de gemachtigde van) klager toe. Dat de reactie van de gerechtsdeurwaarder niet aan de verwachting beantwoordde van klager, kan niet zonder meer leiden tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder dan maar tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel h. overweegt de voorzitter dat – voor zover klager meent aanspraak te maken op een schadevergoeding – in een tuchtprocedure als deze geen ruimte is voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

 5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager (samengevat) het volgende aangevoerd.

6.1 De gerechtsdeurwaarder heeft zich achter de titel gerechtsdeurwaarder verschuild om meer indruk te maken, terwijl hij is opgetreden als incassoboer. Dat getuigt niet van transparant en respectvol optreden.

6.2 Het feit dat aansprakelijkstelling alleen mogelijk is bij een procedure bij de civiele rechter neemt niet weg dat er sprake is geweest van onoorbaar handelen dat kan worden beoordeeld in deze tuchtrechtprocedure. De gerechtsdeurwaarder heeft rechtsregels aan zijn laars gelapt, waardoor hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

6.3 De gerechtsdeurwaarder heeft een negatieve pers en is niet (volledig) ingegaan op wat (de gemachtigde van) klager heeft aangevoerd.

6.4 De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan de informatieplicht en niet onverwijld gereageerd op het verzoek van klager om een akte van cessie of een machtiging te overleggen. De op 5 maart 2019 verstrekte machtiging is ondeugdelijk en ziet niet op het starten van de invorderingsactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder in maart 2010.

6.5 De gerechtsdeurwaarder heeft klager een te hoge rentevergoeding in rekening gebracht. De voorzitter is voorbijgegaan aan een uitspraak van het KIFID van 6 februari 2020.

6.6 In de brief van 14 januari 2019 van de gerechtsdeurwaarder komt hij niet verder dan een opsomming van bedragen en het noemen van een saldo. Dit bewijst dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld.

6.7 De gerechtsdeurwaarder heeft geen deugdelijke administratie gevoerd ten aanzien van de ingebrekestellingsbrieven. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de Administratieverordening.

6.8 De gerechtsdeurwaarder heeft geen afschrift van zijn brief van 9 april 2010 aan de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders overgelegd, terwijl hij deze eerder wel aan klager heeft toegezonden. Dit is schimmig en niet transparant.

6.9 In de brief van 14 maart 2019 wordt eerst uitgegaan van een restschuld van € 1.489,67, maar daarna van een te betalen bedrag van € 3.956,67. Vervolgens doet de gerechtsdeurwaarder een voorstel om dat bedrag te verrekenen met het bedrag aan gevorderde incassokosten. Dit is geen logische en inzichtelijke verrekening. Ook de rekensom in de brief van 20 augustus 2019, met betrekking tot de gedane betalingen door klager, is onduidelijk.

6.10 Het bedrag dat klager heeft betaald (€ 86.520,40) staat niet in verhouding tot het bedrag dat is geleend (€ 65.012,40).

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 In deze tuchtrechtprocedure wordt beoordeeld of het beklaagde handelen (of nalaten) van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert. Indien de gerechtsdeurwaarder in strijd met de wet heeft gehandeld kan dit, zoals klager terecht heeft aangevoerd onder 6.2, tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Het is aan klager om deze stelling te onderbouwen en om te specificeren welk handelen strijdig is met rechtsregels. In het verzetschrift heeft klager een groot aantal algemene verwijten aangevoerd. Enkel voor zover de aangevoerde verzetsgronden voldoende concrete aanknopingspunten voor tuchtrechtelijke beoordeling bevatten, komen zij in het navolgende aan de orde.

8.2 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.1 en 6.10 overweegt de kamer dat klager niet kan worden ontvangen in klachten die hij voor het eerst aanvoert in verzet. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 6.1 en 6.10.

8.3 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.3 overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van inleidend klachtonderdeel g de juiste maatstaf heeft toegepast (zie de voorzittersbeslissing onder 4.7). De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter op dat klachtonderdeel leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel toekomt. De algemene stelling dat de gerechtsdeurwaarder negatieve pers heeft, heeft op zichzelf geen tuchtrechtelijke consequentie. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en de verzetsgrond onder 6.3 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8.4 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.4 overweegt de kamer als volgt. Klager heeft aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet onverwijld heeft gereageerd op het verzoek van klager om een akte van cessie of een machtiging te overleggen. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder op 14 maart 2019 heeft gereageerd op het verzoek van klager van 14 februari 2019. De kamer acht deze termijn van een maand redelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klager stelt voorts dat de verstrekte machtiging ondeugdelijk is en niet ziet op het starten van de invorderingsactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder in maart 2010. De kamer is het met betrekking tot dit klachtonderdeel eens met het beslissing van de voorzitter. Deze procedure leent zich niet voor nader feitenonderzoek en er is geen reden om aan de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. De enkele stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder niet zou hebben aangetoond dat hij in maart 2010 reeds gemachtigd zou zijn om de vordering op klager te incasseren, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

8.5 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.5 overweegt de kamer dat de hoogte van de in rekening gebrachte rentevergoeding niet ter beoordeling staat van de kamer. Daarvoor kan klager terecht bij de civiele rechter. Het beroep van klager op een uitspraak van de Commissie van Beroep bij het KIFID doet daar niet aan af. Ten overvloede overweegt de kamer dat ook als bij de civiele rechter zou komen vast te staan dat de berekende rentevergoeding te hoog is, dit niet zonder meer meebrengt dat de gerechtsdeurwaarder (in plaats van, of evenals de opdrachtgever) een verwijt treft. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en acht de verzetsgrond onder 6.5 ongegrond.

8.6 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.6 en 6.9 overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder in de brief van 14 maart 2019 heeft toegelicht dat de opdrachtgever de vordering op klager ten onrechte netto had berekend, waardoor de vordering ten onrechte was verminderd met een bedrag van € 2.467,00. De gerechtsdeurwaarder heeft het bedrag van die onterechte creditering opgeteld bij het openstaande saldo (op dat moment € 1.489,67), tot een totaal verschuldigd saldo van € 3.956,67. In dezelfde brief heeft de gerechtsdeurwaarder voorgesteld om dit openstaande bedrag te verrekenen met het bedrag aan gevorderde incassokosten, waardoor de vordering volledig zal zijn voldaan. Aan klager kan worden toegegeven dat het woord verrekenen in deze context verwarrend is omdat de incassokosten en het openstaande saldo beide door klager verschuldigde bedragen betreffen, waardoor deze niet met elkaar kunnen worden verrekend. De strekking van het voorstel is echter duidelijk: het openstaande saldo wordt geacht te zijn verdisconteerd in de reeds betaalde incassokosten, waardoor geen bedrag meer openstaat. Niet is gebleken dat klager door dit voorstel van de gerechtsdeurwaarder is benadeeld (integendeel) en niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbare onzorgvuldigheid.

8.7 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.7 overweegt de kamer dat uit de Administratieverordening niet zonder meer een plicht voor de gerechtsdeurwaarder kan worden afgeleid tot het bewaren van alle verstuurde ingebrekestellingsbrieven. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. De stelling dat deze brieven cruciaal zijn om vast te kunnen stellen dat aan de wettelijke verplichting is voldaan om over te kunnen gaan tot invordering doet daar niet aan af. Klager kan de brieven (indien bewaard) in zijn eigen administratie raadplegen. Voor zover klager bepaalde ingebrekestellingsbrieven niet heeft ontvangen, kan hij zich daarop beroepen in een eventuele civiele procedure. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

8.8 Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.8 overweegt de kamer dat het aan partijen zelf is om stukken te overleggen ter onderbouwing van hun standpunten. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

8.9 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klager niet-ontvankelijk in de verzetsronden onder 6.1 en 6.10,

-       verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.