ECLI:NL:TGDKG:2021:34 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686393 / DW RK 20/334
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2021:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-05-2021 |
Datum publicatie: | 12-05-2021 |
Zaaknummer(s): | C/13/686393 / DW RK 20/334 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Het vonnis is leidend voor de betalingsverplichting van klager. De door klager aangehaalde jurisprudentie betekent niet dat een fout in een exploot zoals hier aan de orde deze betalingsverplichting doet verdwijnen. Verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 10 mei 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juni 2020 met zaaknummer C/13/682274 / DW RK 20/150 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686393 / DW RK 20/334 LvB/WdJ ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 8 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 mei 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 1 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 maart 2021 alwaar klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, met kennisgeving, niet verschenen. De uitspraak is bepaald op 10 mei 2021.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van 14 augustus 2019 van de kantonrechter te Roermond is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
- Bij exploot van 23 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 14 augustus 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
- Bij brief van 30 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd.
- Bij brief van 18 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht het restant verschuldigde bedrag ad € 1.057,25 te voldoen.
- Bij brief van 21 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat gebleken is dat per abuis een betaling van € 1.077,10 is afgeboekt op het dossier van klager, welke betaling niet door klager is voldaan. Het restant verschuldigde bedrag bedraagt dan ook € 2.134,53 in plaats van het in de brief van 21 februari 2020 genoemde bedrag.
- Bij brieven van 20 en 26 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht het restant verschuldigde bedrag te voldoen.
- In mei 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een hernieuwd bevel tot betaling aan klager betekend.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij het volledig verschuldigde bedrag conform het oorspronkelijke betekeningsexploot heeft voldaan, maar dat de gerechtsdeurwaarder hem sommeert om nog een bedrag van € 1.077,10 exclusief rente te betalen, vanwege een door de gerechtsdeurwaarder gemaakte fout in dat exploot.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij in zowel het exploot van
23 september 2019 als de brief van 30 september 2019 heeft opgenomen dat er een bedrag van € 1.077,10 in mindering op de vordering kan worden gebracht als zijnde reeds voldaan door klager. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. Niet in geschil is dat klager niet heeft voldaan aan het vonnis van 14 augustus 2019. Klager had kunnen en moeten weten dat de in het exploot van
23 september 2019 en brief van 30 september 2019 genoemde bedrag van € 1.077,10 berustte op een omissie, nu hij zelf weet dat hij een dergelijk bedrag niet heeft betaald na het vonnis van 14 augustus 2019. De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij brief van 21 februari 2020 op de hoogte gebracht van de door de gerechtsdeurwaarder gemaakte fout. Nadat de gerechtsdeurwaarder klager vervolgens meermalen heeft verzocht het juiste verschuldigde bedrag alsnog over te maken en klager heeft aangegeven hier niet aan te willen voldoen, heeft de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk in mei 2020 een herstelexploot aan klager betekend. De voorzitter is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat klager zelf had kunnen en moeten weten dat sprake was van een omissie, de fout niet zo ernstig dat deze niet op deze wijze opgelost kon worden.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat hij mag verwachten dat hetgeen in een exploot vermeld staat klopt. De vermelding “in mindering te strekken” kan van alles betekenen. Anders dan de voorzitter van de kamer heeft overwogen is, volgens klager, wel degelijk sprake van een grote onzorgvuldigheid. Voorts heeft klager op jurisprudentie gewezen waaruit volgt dat op een door een deurwaarder uitgebracht exploot blindelings moet kunnen worden vertrouwd.
6.2 Klager heeft verder aangevoerd dat de klachtenafdeling van het gerechtsdeurwaarderskantoor zeer traag reageert.
6.3 De gerechtsdeurwaarder wil ten onrechte de kosten van het herstelexploot bij klager in rekening brengen, terwijl er grote onzorgvuldigheden in het exploot vermeld staan.
6.4 Ten slotte is het herstelexploot niet persoonlijk overhandigd, terwijl klager voldoende ruimte voor de deur heeft om afstand te houden.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 6.2, 6.3 en 6.4.
7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maken dit niet anders. Daarbij merkt de kamer nog op dat het vonnis leidend is voor de betalingsverplichting van klager en dat de door klager aangehaalde jurisprudentie niet betekent dat een fout in een exploot zoals hier aan de orde deze betalingsverplichting doet verdwijnen.
7.3 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,
mr. M.L.S. Kalff en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.