ECLI:NL:TGDKG:2021:33 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676678 / DW RK 19/654

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:33
Datum uitspraak: 10-05-2021
Datum publicatie: 12-05-2021
Zaaknummer(s): C/13/676678 / DW RK 19/654
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het exploot op het adres, zoals dit in de Brp stond geregistreerd, te betekenen. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 mei 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 december 2019 met zaaknummer C/13/664905 / DW RK 19/184 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/676678 / DW RK 19/654 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 15 april 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 mei 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 december 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 11 december 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 maart 2021 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 10 mei 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij exploot van 14 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Leeuwarden tegen 29 januari 2019.

-           Bij verstekvonnis van 12 februari 2019 van de kantonrechter te Leeuwarden is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 21 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 12 februari 2019 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 21 maart 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder derdenbeslag onder de ABN Amro Bank N.V. gelegd ten laste van klaagster. Het proces-verbaal van het beslag is bij exploot van 29 maart 2019 aan klaagster betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding heeft betekend op een adres waar zij niet meer woonachtig was. Hierdoor heeft zij de zitting gemist en de zaak op voorhand verloren. Klaagster wil het bedrag van de vordering inclusief de kosten van in totaal € 3.300,- op de gerechtsdeurwaarder verhalen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een (medewerker van een) kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt, omdat zij de gewraakte dagvaarding heeft betekend. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat zij voorafgaande aan de betekening van het dagvaardingsexploot de adresgegevens van klaagster in de Basisregistratie Personen (Brp) heeft geverifieerd. Uit deze gegevens blijkt dat klaagster op 10 januari 2019 om 09:33 uur op het adres [ ] te [ ] stond ingeschreven. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het exploot op het adres, zoals dit in de Brp stond geregistreerd, te betekenen. In het verweerschrift heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat er voor haar geen reden was om aan te nemen dat de betreffende woning op het moment van betekenen leeg stond. Niet aannemelijk dan wel onderbouwd is dat het in de klacht genoemde sleutelkastje aan de voordeur maakt dat de gerechtsdeurwaarder moest begrijpen dat er niemand meer op het betreffende adres woonachtig was. Voorafgaand het betekenen van het vonnis van 12 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder wederom de Brp geraadpleegd, waaruit is gebleken dat klaagster per 3 januari 2019 op het adres [ ] te [ ] is ingeschreven. Deze inschrijving is op 10 januari 2019 in de Brp opgenomen, echter nadat de gerechtsdeurwaarder de Brp eerder op 10 januari 2019 heeft geraadpleegd voor het betekenen van de dagvaarding. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier niet gemaakt worden.

4.4 Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij zich op 3 januari 2019 heeft laten uitschrijven. Dat de gemeente dit pas een week later heeft verwerkt kan niet aan klaagster worden verweten. De gerechtsdeurwaarder had door het keukenraam en tevens aan het sleutelkastje dat aan de deur hing kunnen zien dat de woning leeg stond, aldus klaagster.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klaagster ter zitting aangevoerde maken dit niet anders.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. M.L.S. Kalff en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.