ECLI:NL:TGDKG:2021:32 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/679893 / DW RK 20/73

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:32
Datum uitspraak: 10-05-2021
Datum publicatie: 12-05-2021
Zaaknummer(s): C/13/679893 / DW RK 20/73
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij misbruik maakt van zijn titel en zijn macht door te dreigen met een beslag tegen de wet in. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 mei 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 februari 2020 met zaaknummer C/13/667231 / DW RK 19/277 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/679893 / DW RK 20/73 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen ingekomen op 29 mei 2019 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op

26 juni 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 4 februari 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 18 februari 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mails van 19 en 25 februari 2020 gereageerd. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mails van 26 februari 2020 en 28 maart 2021. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 maart 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 10 mei 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Op 14 januari 2019 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een dwangbevel ten laste van klager uitgevaardigd wegens onbetaald gelaten zorgpremies van € 2.875,67 die voortvloeien uit een beschikking van het CAK.

b)      Het dwangbevel is bij exploot van 22 januari 2019 aan klager betekend door een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat.

c)      Bij brief van 27 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat hij voornemens was beslag ten laste van hem te leggen.

d)      Bij e-mail van 29 mei 2019 heeft klager de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat hij geen beslag mag leggen omdat klager een inkomen heeft dat onder de beslagvrije voet valt.

e)      Bij brief van 3 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder op de brief van klager gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij misbruik maakt van zijn titel en zijn macht door te dreigen met een beslag tegen de wet in. Hij is daarvan op de hoogte gesteld maar hij geeft geen antwoord.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is gericht tegen [ ]. Dat is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van de wet kunnen alleen klachten tegen individuele gerechtsdeurwaarders worden ingediend. Een kantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Uit vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam volgt dat bij dergelijke klachten de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Blijkens het register gerechtsdeurwaarders ( www.kbvg.nl ) is aan dit kantoor slechts de in aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder verbonden. Hij wordt als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.2 Het gaat om de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Een dwangbevel kan worden voorkomen door een opgelegde sanctie te betalen. Dat heeft klager niet gedaan. Wellicht waren daar gegronde redenen voor, echter klager kan de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat hij het tegen hem uitgevaardigde dwangbevel ten uitvoer legt. Indien een gerechtsdeurwaarder wordt verzocht een dwangbevel te betekenen en verder ten uitvoer te leggen is hij op grond van zijn zogeheten ministerieplicht verplicht aan die opdracht te voldoen. Als klager het niet met de vordering waarop het dwangbevel berust eens is, dient hij zich te wenden tot degene die de vordering op hem meende te hebben. In dit geval het CAK. Uit de stukken blijkt dat klager enige tijd is gegeven om zijn bezwaren tegen het gevorderde bedrag bij het CAK in te dienen. De stelling van klager dat vordering van het CAK is gebaseerd op een fout is niet door hem onderbouwd en blijkt ook nergens anders uit. Dat de gerechtsdeurwaarder aangeeft voornemens te zijn het dwangbevel verder ten uitvoer te leggen is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Bovendien geeft de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 3 juni 2019 aan eerst te onderzoeken of beslag al dan niet zinvol is. Indien zou blijken dat klager onder de beslagvrije voet zit, zal niet worden overgegaan tot beslag op zijn inkomsten.

4.4 Dat de gerechtsdeurwaarder klager heeft geweigerd te antwoorden op zijn verzoek, mist gelet op de onder 1e van de feiten vermelde brief feitelijke grondslag.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager - kort weergegeven - aangevoerd dat hij het niet eens is met de voorzittersbeslissing en dat de gerechtsdeurwaarder liegt dat hij niet op de hoogte van de situatie van klager was en zijn bezwaarschrift aan het CAK niet zou hebben ontvangen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maken dit niet anders.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. M.L.S. Kalff en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.