ECLI:NL:TGDKG:2021:23 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/685389 / DW RK 20/293 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:23
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 12-04-2021
Zaaknummer(s): C/13/685389 / DW RK 20/293 LvB/SM
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er – onder meer – over  dat de gerechtsdeurwaarder niet reageert op correspondentie van klager. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaard het verzet tegen die beslissing ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 3 juni 2020 met zaaknummer C/13/678086 DW RK 20/7 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/685389 / DW RK 20/293 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

mr. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 8 januari 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 februari 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 februari 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 3 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 juni 2020. Bij brief, ingekomen op 15 juni 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief, ingekomen op 1 februari 2021, heeft klager zijn verzetschrift aangevuld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 februari 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 maart 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

          De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van het Pensioenfonds voor het Slagersbedrijf op klager.

          Bij brief van 8 januari 2019 is klager verzocht tot betaling van de openstaande vordering over te gaan.

          Op 23 januari 2019 is een dwangbevel ten laste van klager uitgevaardigd.

          Bij exploot van 27 maart 2019 is het dwangbevel van 23 januari 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

          Bij brieven van 17 september 2019 en 16 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd tot betaling over te gaan teneinde beslaglegging te voorkomen.

          Bij brief van 11 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op het inkomen van klager aangekondigd.

          Op 4 december 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag onder [   ] gelegd ten laste van klager.

          Bij brieven van 16 december 2019 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht het gelegde beslag op te heffen. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 17 december 2019 gereageerd.

          Bij e-mail van 8 januari 2019 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht het beslag op zijn inkomen op te heffen en het ingehouden geld terug te storten.

          Bij e-mail van 10 januari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de beslagvrije voet is aangepast en het teveel ontvangen geld is gerestitueerd. 

          Bij e-mail van 30 januari 2019 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht het dossier te bevriezen en het ingehouden geld terug te storten. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 5 februari 2019 gereageerd.

4. Klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     niet reageert op e-mailberichten en brieven;

b)    zonder overleg beslag op zijn bankrekening en inkomen heeft gelegd, met als gevolg dat hij de huur en zorgkosten niet meer tijdig kan betalen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven en e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat hij wel degelijk binnen een redelijke termijn op de brieven en e-mails van klager heeft gereageerd. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat klager meermalen in de gelegenheid is gesteld om de vordering in de minnelijke fase te voldoen. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het dwangbevel te executeren. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag op het inkomen van klager is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu hij op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Overigens betwist de gerechtsdeurwaarder dat hij beslag op de bankrekening van klager heeft gelegd. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde producties. De gerechtsdeurwaarder heeft de bezwaren van klager tegen de hoogte van de vordering en de aangekondigde beslaglegging steeds doorgestuurd aan de opdrachtgever. De reacties hierop zijn aan klager teruggekoppeld. Als klager het niet eens is met de vordering, ligt het op zijn weg om een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het is noch aan de gerechtsdeurwaarder noch aan de voorzitter van de kamer om inhoudelijk in te gaan op de vordering.

4.4 Voor zover klager verzoekt om schadevergoeding dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

4.5 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard en deels als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – kort gezegd – aangevoerd dat:

a)     de gerechtsdeurwaarder ontkent dat klager tijdig in actie in actie is gekomen en stappen heeft genomen tegen hun uitvoerbare dwangbevel. Dat klager dat wel heeft gedaan volgt uit de brieven en e-mails die klager heeft opgestuurd, waar bijna nooit reactie op is gekomen;

b)    de gerechtsdeurwaarder klager nooit eerder op de hoogte heeft gesteld om administratie tijdig in te leveren bij de opdrachtgever;

c)     klager de gerechtsdeurwaarder tijdig heeft aangegeven om de zaak terug te geven aan zijn opdrachtgever.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klager overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.