ECLI:NL:TGDKG:2021:22 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/679229 DW RK 20/47 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:22
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 12-04-2021
Zaaknummer(s): C/13/679229 DW RK 20/47 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel: één week schorsing. De gerechtsdeurwaarder heeft naar willekeur gehandeld en lijkt op geen verantwoordelijkheid te hebben willen nemen om een deugdelijk executoriaal proces van inbeslagname, bewaring en executieverkoop)te willen voeren. De gerechtsdeurwaarder is inconsequent gebleken in zijn optreden en onzorgvuldig ten aanzien van de aankondiging met betrekking tot de executoriale openbare verkoop, terwijl hij geacht wordt te weten dat bij de inzet van een ingrijpend middel als beslag uiterste zorgvuldigheid mag worden gevergd. De gerechtsdeurwaarder is tevens veroordeeld in de proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/679229 DW RK 20/47 LvB/SM ingesteld door:

[   ], h.o.d.n. [   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 3 februari 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 11 maart 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 april 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 februari 2021 alwaar de klager, de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 maart 2021.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

          Bij vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 18 september 2019 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag alsmede tot ontruiming van de betreffende winkelruimte.

          Bij exploot van 4 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 18 september 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

          Op 21 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op roerende zaken van klager gelegd.

          Bij exploot van 25 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend, met aanzegging van de openbare verkoop ervan tegen 9 januari 2020.

          Op 6 januari 2020 hebben de gerechtsdeurwaarder en klager een afspraak gehad voor de sleuteloverdracht.

          Op 14 januari 2020 heeft klager gezien dat een van de beslagen fietsen te koop werd aangeboden op Marktplaats

          Bij brief van 6 maart 2020 wordt klager door de gerechtsdeurwaarder op de hoogte gesteld van de openbare verkoop die op 13 maart 2020 zal gaan plaatsvinden.

2. Klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a)     sprake is van een onnauwkeurig proces-verbaal van beslaglegging;

b)    de gerechtsdeurwaarder een medewerker van de schuldeiser heeft meegenomen bij de ontruiming op 6 januari 2020 en klager daarbij zeer onheus bejegend is;

c)     de aangezegde openbare verkoop op 9 januari 2020 zonder mededeling niet is doorgegaan;

d)    de dochter van de schuldeiser een in beslag genomen fiets op Marktplaats te koop heeft aangeboden en later ook in beslag genomen fietsen te koop zijn aangeboden in de nieuwe gevestigde fietswinkel en er dus geen sprake is van een deugdelijke bewaring;

e)     hij niet volledig aan de aangezegde ontruiming kon voldoen, omdat de schuldeiser afspraken had gemaakt met de onderhuurders;

f)     de schuldeiser weigert een betalingsregeling te treffen;

g)    hij op 7 maart 2020 een aankondiging openbare verkoop tegen 13 maart 2020 heeft ontvangen, maar dat er geen biljetten zijn aangeplakt en de gerechtsdeurwaarder ook zijn best niet doet om de hoogst mogelijke opbrengst te krijgen;

h)    de gerechtsdeurwaarder onnodige kosten maakt met aanzeggingen, zonder dat het aangezegde is uitgevoerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder hetgeen in beslag is genomen, ingevolge het bepaalde in artikel 443 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, nauwkeurig in een proces-verbaal dient te beschrijven met opgave van hun getal, gewicht en maat overeenkomstig hun aard. Uit het proces-verbaal blijkt dat de gerechtsdeurwaarder hieraan heeft voldaan. Ten aanzien van de fietsen heeft de gerechtsdeurwaarder het soort fiets, het merk, het model, de kleur en de verkoopprijs in het proces-verbaal opgenomen. Het is geen wettelijk voorschrift om te vermelden of een fiets wel of niet op slot staat. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift opgemerkt dat hij zich er niet van bewust was dat fietsen zijn voorzien van een uniek framenummer, maar dat hij dit bij een eventueel volgend beslag op fietsen in zijn proces-verbaal zal meenemen. In dit geval is beslag gelegd op de gehele voorraad en zijn de in beslag genomen fietsen voldoende gespecificeerd. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b ontkent de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift uitdrukkelijk dat hij tijdens de ontruiming op 6 januari 2020 met stemverheffing tegen klager heeft gesproken en dat hij tegen hem “tekeer is gegaan”. De gerechtsdeurwaarder heeft klager er wel op gewezen dat er verschillende in beslag genomen zaken ontbraken en tevens heeft hij kritisch navraag gedaan naar het in omloop zijn van sleutels. Nu niet kan worden vastgesteld wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft dient dit klachtonderdeel als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. Dat er een medewerker van de schuldeiser bij de ontruiming aanwezig was is niet tuchtrechtelijk laakbaar, maar eerder gebruikelijk zodat onder meer sleutels in ontvangst kunnen worden genomen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat hij vergeten is klager te informeren dat de geplande executoriale verkoop op 9 januari 2020 niet zou doorgaan. De klacht is op dit onderdeel terecht voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift gesteld dat hij, nadat hij er bekend mee raakte dat er een in beslag genomen fiets op Marktplaats te koop werd aangeboden, om opheldering heeft gevraagd bij de schuldeiser en zijn advocaat en dat hij de schuldeiser er op heeft gewezen dat een in beslag genomen zaak niet op die manier verkocht mag worden. De betreffende fiets is niet verkocht en bevond zich ook nog op de plaats van de beslaglegging.  Nadat de schuldeiser op 5 maart 2020 had aangegeven dat hij een nieuwe huurder had en hij de in beslag genomen zaken aan de nieuwe huurder wilde verkopen, heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat het niet aan de schuldeiser is om de zaken zelf te verkopen. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder besloten dat de in beslag genomen zaken alsnog executoriaal verkocht zouden worden, te weten op 13 maart 2020.

4.5 Uit hetgeen de gerechtsdeurwaarder verder (ter zitting) naar voren brengt, merkt de kamer op dat gerechtsdeurwaarder naar willekeur is omgegaan met de beslaglegging en de omstandigheden rondom de beslagen zaken. Dat blijkt uit het volgende.

4.6 In de regel blijven beslagen zaken onder de schuldenaar totdat deze verkocht worden. Deze situatie was in dit geval niet anders, totdat klager door de gerechtsdeurwaarder op 6 januari 2020 is ontruimd uit het winkelpand waar de beslagen zaken verbleven. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee, al dan niet in samenspraak met zijn opdrachtgever (die tevens verhuurder van het pand was) een situatie gecreëerd waarin ogenschijnlijk geen rechtsfiguur van toepassing is op de status van de in beslag genomen zaken. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting aangegeven dat ze niet in bewaring waren genomen (het daartoe wettelijk vereiste proces-verbaal ontbreekt ook). Niettemin staat vast dat de fietsen vanaf de ontruiming door de gerechtsdeurwaarder ook uit het beheer van de klager zijn gebracht. Deze onwenselijke situatie heeft de gerechtsdeurwaarder erger gemaakt, door zijn opdrachtgever de feitelijke macht te geven over de beslagen goederen.

4.7 Op het moment dat klager werd ontruimd heeft de gerechtsdeurwaarder vastgesteld dat niet alle zaken, waarop hij op 21 november 2019 beslag had gelegd, nog aanwezig waren. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop aangifte gedaan van het misdrijf van onttrekking aan beslag (198 Sr.). Naar nu blijkt heeft de gerechtsdeurwaarder in de aangifte onjuiste feiten opgegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft aangifte gedaan van onttrekking van 100 fietsen aan het beslag, terwijl er maar 78 door hem in beslag zijn genomen en deze niet allemaal verdwenen waren. De gerechtsdeurwaarder heeft de aangifte met deze onjuistheden niettemin ondertekend. In het kader van zorgvuldigheid had de gerechtsdeurwaarder opnieuw proces-verbaal moeten opmaken, ter vaststelling van de verschillen met hetgeen hij aantrof op 6 januari 2020.

4.8 De onwenselijke situatie van het niet nemen van verantwoordelijkheid over de beslagen zaken, althans niet ervoor te zorgen dat deze niet aan het beslag konden worden onttrokken, voltrekt zich bijna als de dochter van de opdrachtgever op 11 januari 2020 een fiets aanbiedt via Marktplaats. Het is nota bene klager die de gerechtsdeurwaarder hierop heeft moet wijzen. Het is slechts gissen wat de gerechtsdeurwaarder hierover tegen de opdrachtgever heeft gezegd, maar dat het weinig indruk heeft gemaakt moet worden afgeleid uit het feit dat er na de ontruiming 15 tot 20 fietsen waren verdwenen. Ditmaal heeft de gerechtsdeurwaarder er evenwel voor gekozen géén aangifte te doen te doen tegen zijn opdrachtgever voor hetzelfde misdrijf, maar hem een “stevige brief” te schrijven, terwijl ook hier evident sprake was van hetzelfde misdrijf van onttrekking aan beslag als waarvoor de gerechtsdeurwaarder eerder aangifte deed.

4.9 Toen op enig moment sprake was van een nieuwe exploitant voor het gehuurde, is het onder toezicht van de gerechtsdeurwaarder mogelijk geweest voor de nieuwe exploitant om bij de in beslag genomen zaken te komen.

4.10 Nadat klager heeft opgemerkt dat de fietsen (eind februari 2020) in de vitrine staan van de nieuwe exploitant en dit aan de gerechtsdeurwaarder heeft gemeld, besloot de gerechtsdeurwaarder over te gaan tot een executieverkoop. Op de vraag waarom het uiteindelijk zo lang heeft geduurd heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat de dagen “voorbij zijn gevlogen”.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat klager in het vonnis van 18 september 2018 is veroordeeld tot ontruiming van de winkelruimte en werkplaats. De gerechtsdeurwaarder heeft geen opdracht gekregen om de bovenwoningen te ontruimen en is hier op grond van het gewezen vonnis ook niet toe bevoegd. Dat de schuldeiser afspraken heeft gemaakt met de onderhuurders staat los van de opgelegde ontruiming van de winkelruimte en werkplaats. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

4.12 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat een betalingsregeling een gunst is van opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht voor de schuldenaar. Klager kan de gerechtsdeurwaarder niet verwijten dat de opdrachtgever kennelijk niet akkoord heeft willen gaan met een betalingsregeling.

4.13 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat de verkoopbiljetten op 6 maart 2020 zijn aangeplakt op de etalageruiten van de winkel en dat klager hiervan bij brief van 6 maart 2020 op de hoogte is gebracht. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder op de website www.veilingdeurwaarder.nl duidelijke foto’s geplaatst. De verkoop van de fietsen heeft eerst in verschillende kavels plaatsgevonden en daarna pas in één koop. Niet aannemelijk is gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder zich onvoldoende heeft ingespannen om de hoogst mogelijke opbrengst voor de in beslag genomen zaken te krijgen. De gerechtsdeurwaarder heeft er juist belang bij dat er een hoge opbrengst is. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.14 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de extra aanzegging voor de executoriale verkoop heeft gecrediteerd. De gerechtsdeurwaarder heeft dus geen onnodige kosten bij klager in rekening gebracht. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

4.15 Uit het hiervoor overwogene onder klachtonderdelen c en d volgt dat de klacht terecht is voorgesteld. Ten aanzien van klacht onderdeel d merkt de kamer op dat zij de gang van zaken ernstig acht. De gerechtsdeurwaarder lijkt op geen enkel vlak verantwoordelijkheid te hebben willen nemen om een deugdelijk proces (van inbeslagname, bewaring en executieverkoop) te voeren. De gerechtsdeurwaarder lijkt niet in staat te zijn geweest zaken van elkaar te onderscheiden. Dit blijkt al uit de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder kennelijk niet heeft aangevoeld dat hij de beslagen zaken niet had moeten onderbrengen bij de executant/opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder is onverklaarbaar inconsequent geweest in zijn optreden en onzorgvuldig ten aanzien van de aankondiging met betrekking tot de executoriale openbare verkoop. Bij de inzet van een dergelijk ingrijpend middel mag uiterste zorgvuldigheid worden gevergd.

4.16 Gelet op de constatering van het voorgaande is de kamer van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan de oplegging van een schorsing.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-      € 50,00 (forfaitair) aan kosten van klager.

-      € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klachtonderdelen c. en d. gegrond;

-      verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een schorsing voor de duur van één week op. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan 30 dagen na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, begroot op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.