ECLI:NL:TGDKG:2021:21 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676025 / DW RK 19/635 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:21
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 12-04-2021
Zaaknummer(s): C/13/676025 / DW RK 19/635 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht ongegrond. Het te laat indienen van het verzoek(schrift) tot verkoop van beslagen aandelen, zodat de beslagen niet zouden komen te vervallen, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden aangerekend nu dit niet tot zijn taak/opdracht behoorde. De gerechtsdeurwaarder heeft het verzoekschrift weliswaar opgesteld voor klaagster, maar het waren de (voormalige) advocaten van klaagster die voor tijdige indiening dienden zorg te dragen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/676025 / DW RK 19/635 LvB/SM ingesteld door:

[   ].

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 december 2019 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 24 januari 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 februari 2021 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 maart 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Klaagster heeft sedert maart 2007 juridische procedures tegen [   ]. aanhangig gemaakt wegens door haar geleden schade in verband met een octrooi-aanvraag. Klaagster heeft met verlof van de voorzieningenrechter in 2013 en 2014 conservatoir beslag laten leggen ten laste van [   ] op aandelen die door [   ]werden gehouden in diverse vennootschappen.

b)    Bij arrest van 8 mei 2018 heeft het Gerechtshof Den Haag in een schadestaatprocedure [   ] samengevat veroordeeld om aan klaagster te betalen een bedrag van € 1.131.341,00 te vermeerderen met rente en kosten.

c)     De gerechtsdeurwaarder heeft het arrest van 8 mei 2018 op verzoek van klaagster op 23 mei 2018 betekend aan [   ]., alsmede aan de vennootschappen waaronder door haar beslag was gelegd.

d)    Het arrest van het Gerechtshof Den Haag is op 8 augustus 2018 in kracht van gewijsde gegaan.

e)     Op 3 september 2018 heeft klaagster een verzoek ex artikel 474g Rv ingediend bij de rechtbank Amsterdam waarin verlof wordt verzocht tot verkoop van de door haar in beslaggenomen aandelen. Het verzoekschrift was door de gerechtsdeurwaarder opgesteld en door de advocaat van klaagster ingediend.

f)     Na verwijzing van het verzoek door de rechtbank Amsterdam naar de rechtbank Den Haag, heeft die rechtbank bij beschikking van 6 juni 2019 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Volgens de rechtbank zou klaagster verzuimd hebben het verzoek tot verkoop binnen één maand na betekening van het arrest van het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2018 in te dienen.

g)    Na de beschikking van de rechtbank Den Haag heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder bij brief van 19 juni 2019 aansprakelijk gesteld wegens een door de gerechtsdeurwaarder gemaakte beroepsfout.

h)    Bij e-mail van 5 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht dat hij de zaak heeft aangemeld bij zijn verzekeraar.

i)      De verzekeraar van de gerechtsdeurwaarder heeft de door klaagster ingeschakelde advocaat schriftelijk medegedeeld dat van een beroepsfout geen sprake is en dat klaagster in hoger beroep diende te gaan tegen de beschikking van 6 juni 2019.

j)      Op 2 september 2019 heeft de advocaat van klaagster haar geadviseerd ondanks de weigering van de verzekeraar om bij te dragen aan de kosten van appel, hoger beroep in te stellen.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld door de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek tot verkoop van beslagen aandelen te laat in te dienen waardoor eerder gelegde beslagen zijn komen te vervallen. Klaagster is van mening dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig en onbekwaam heeft gehandeld. Er is hier sprake van een door de gerechtsdeurwaarder gemaakte beroepsfout. Aangezien de gerechtsdeurwaarder geen gebruik heeft gemaakt van de door klaagster aangeboden mogelijkheid om op zijn kosten hoger beroep aan te tekenen tegen de beschikking van 6 juni 2019, is deze in kracht van gewijsde gegaan. Naar het inzicht van klaagster is daarmee de beroepsfout vast komen te staan. Klaagster verzoekt de kamer om te beoordelen of er wel of niet sprake is van onzorgvuldig handelen van de gerechtsdeurwaarder.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van voormeld artikel oplevert.

4.2 De klacht heeft betrekking op (de kwaliteit van) de dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder bij het indienen van een verzoek tot verkoop van inbeslaggenomen aandelen ex artikel 474g lid 1 jo 715 lid 3 Rv. Gezien het bepaalde in art. 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet dient door de kamer te worden beoordeeld of er sprake is van handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.   

4.3 Daarvan is geen sprake. Naar het oordeel van de kamer kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat het verzoekschrift te laat is ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft slechts het concept opgemaakt (naar de kamer begrijpt zonder enige vergoeding, maar omdat hij het “te doen had” met klaagster), waarna het is ingediend door één van de twee advocaten) van klaagster, mr [   ]. Dit wordt beaamt door (de gemachtigde van) klaagster. Het is aan de advocaten van klaagster om de betreffende termijnen te onderzoeken en in de gaten te houden, althans dat mag van hen worden verwacht. Deze termijnen zijn overigens reeds eerder door de gerechtsdeurwaarder aan hen kenbaar gemaakt. Zo blijkt uit de door klaagster overgelegde producties. Het onderwerp van termijnen is ook op de dag van betekening (23 mei 2018) ter sprake gekomen wanneer de gerechtsdeurwaarder aan [   ] (voormalig advocaat van klaagster) zou hebben gemeld dat aan de medewerker van [   ] is medegedeeld dat de termijnen NU (23 mei 2018) zijn gaan lopen. Aangezien de gerechtsdeurwaarder bij email in 2015 ook (al) de aandacht heeft gevestigd op de te hanteren termijnen in verband met de verkoop van aandelen, is het aan de advocaten van klaagster hierop te acteren. Dat lijkt niet te zijn gebeurd.

4.4 De e-mail van 22 juni 2018 waaraan klaagster refereert en waaruit zou moeten blijken dat de gerechtsdeurwaarder het verzoekschrift te laat zou hebben ingediend, heeft geen betrekking op het verzoekschrift. Desgevraagd geeft de gemachtigde van klaagster aan geen idee te hebben waarom de e-mail bij de stukken is gevoegd.

4.5 Het telefoontje dat zou hebben plaatsgevonden enkele dagen voor de zitting waarin de gerechtsdeurwaarder zou hebben gezegd “ik ben bang dat ik toch een fout heb gemaakt en dat de beslagen zijn vervallen” wordt betwist door de gerechtsdeurwaarder.

4.6 Nu van indiening door de gerechtsdeurwaarder geen sprake is geweest, behoeven de consequenties die daaraan door klaagster worden verbonden niet te worden besproken voor zover die betrekking zouden hebben op tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder.

4.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.