ECLI:NL:TGDKG:2021:20 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676317 / DW RK 19/644 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:20
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 12-04-2002
Zaaknummer(s): C/13/676317 / DW RK 19/644 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: waarschuwing. Klaagster heeft terecht gesteld dat de gerechtsdeurwaarder bij het derdenbeslag een te lage beslagvrije voet heeft vastgesteld. Gelet op de genomen maatregelen welke enerzijds direct zijn uitwerking hebben op het gelegd beslag en anderzijds ervoor moeten zorgen dat dit in de toekomst niet weer gebeurt, is aan de gerechtsdeurwaarder slechts de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De gerechtsdeurwaarder is eveneens niet in de proceskosten veroordeeld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/676317 / DW RK 19/644 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

1. mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 december 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor en tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 februari 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 februari 2021 alwaar de gemachtigde sub 1 is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 maart 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

          Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 28 december 2016 is klaagster veroordeeld tot betaling van een geldsom aan de besloten vennootschap [   ].

          Op 4 januari 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de grosse van het vonnis aan klaagster betekend.

          Op 18 januari 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ten laste van klaagster beslag gelegd onder de gemeente [   ]. Het proces-verbaal van dit beslag is dezelfde dag aan klaagster betekend.

          Op 15 oktober 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op verzoek van de besloten vennootschap [   ]., als rechtsopvolger van [   ]., beslag gelegd onder de gemeente [   ].

          Bij brief van 18 oktober 2019 heeft de gemeente [   ]klaagster geïnformeerd dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd op haar uitkering.

          op 22 oktober 2019 is het proces-verbaal van het beslag van 15 oktober 2019 aan klaagster betekend;

          Bij e-mail van 23 oktober 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij het gerechtsdeurwaarderskantoor. Zij beklaagt zich –samengevat– over de hoogte van de beslagvrije voet en de voor beslag vatbare gelden.

          Bij e-mail van 24 oktober 2019 heeft een medewerkster van het gerechtsdeurwaarderskantoor gereageerd. Zij heeft klaagster verzocht het als bijlage toegezonden formulier ingevuld te retourneren.

          Op 10 januari 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het gelegde beslag van 15 oktober 2019 opgeheven.

          Op 14 januari 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het ingehouden bedrag van € 103,04 aan klaagster terugbetaald.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er – naar de kamer begrijpt – over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)     haar onheus hebben bejegend en zich daarbij schuldig maken aan: wanbeheer, machtsmisbruik en treiterijen;

b)    klaagster niet (tijdig) op de hoogte hebben gesteld welke gerechtsdeurwaarder de beslaglegging in oktober 2019 heeft uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor een eerdere beslaglegging in 2017/2018;

c)     bij het derdenbeslag in oktober 2019 een te lage beslagvrije voet hebben vastgesteld;

d)    niet opnieuw beslag hadden mogen leggen zonder daarvoor eerst naar de rechtbank te gaan;

e)     in het verleden vaker de beslagvrije voet te laag hebben vastgesteld en het teveel aan ingehouden gelden te laat hebben teruggeboekt.

f)     niet nog eens bedrag buiten de afdrachtscapaciteit hadden mogen houden, aangezien zij hebben geweten dat zij bij de eerste beslaglegger (c.q. Gemeente [   ]) hadden moeten aansluiten;

g)    verwijzen naar post die ze niet hebben verstuurd. En als ze iets nasturen sturen ze alleen de eerste pagina, althans niet het hele poststuk;

h)    blijven vragen om poststukken die zij al in hun bezit hebben;

i)      aanpassingen te laat hebben doorgevoerd of te laat hebben doorgegeven aan de uitkerende instantie;

j)      klachten niet of erg laat serieus nemen;

k)    geen beslag mogen leggen het vakantiegeld.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ingevolge voornoemd artikel in de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen slechts klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden begrepen waarnemend-, toegevoegd- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Klachten tegen een gerechts­deur­waar­ders­kantoor of medewerkers van een kantoor worden daarbij geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de medewerkers verantwoordelijk zijn. Uit de overgelegde producties volgt dat de klacht zich richt op de handelingen van de gedefungeerde gerechtsdeurwaarder [   ]en op die van gerechtsdeurwaarder [   ]. Deze gerechtsdeurwaarders zullen daarom als beklaagde worden aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing al rekening gehouden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a, g t/m k overweegt de kamer als volgt. De enkele niet nader door klaagster onderbouwde stellingen zijn onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen. Klaagster volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties volgt dat klaagster wel degelijk is geïnformeerd over eventueel te treffen beslagmaatregelen. Op 4 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder sub 2 de grosse van het vonnis aan klaagster betekend met bevel tot betaling. Daarbij is opgenomen dat indien de vordering niet wordt voldaan beslagmaatregelen kunnen worden genomen. Nadat de gerechtsdeurwaarder sub 2 op 18 januari 2017 derdenbeslag heeft gelegd is het beslag op dezelfde dag aan klaagster overbetekend. Ten aanzien van het derdenbeslag van 15 oktober 2019, heeft de overbetekening daarvan plaatsgevonden op 22 oktober 2019. In beide gevallen heeft de overbetekening tijdig plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 475i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft dit erkend en heeft daartoe aangevoerd dat het een vergissing betreft die te wijden is geweest aan een menselijke handelen. De klacht is terecht voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. Anders dan klaagster stelt, hoeft de gerechtsdeurwaarder niet elk nieuw beslag aan te vragen bij de rechtbank. Het door de gerechtsdeurwaarder (sub 1) gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu in het onderhavige geval sprake van een executoriale titel (namelijk het vonnis van 28 december 2016) waarvan klaagster nagelaten heeft de (volledige) vordering vrijwillig te voldoen

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer als volgt. Klaagster heeft nagelaten deze stelling nader toe te lichten en met bewijsstukken te onderbouwen. Desondanks stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd verweer heeft gevoerd op dit punt. Uit het verweerschrift volgt namelijk dat klaagster in de periode van 6 maart 2017 tot en met 12 december 2018 meermaals heeft verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft aangevoerd dat er altijd is gereageerd op haar verzoeken en dat na aanpassing van de beslagvrije voet eventueel teveel ontvangen gelden steeds zijn gerestitueerd. Ten aanzien van het gelegde beslag van 18 januari 2017 zou klaagster € 1.239,82 aan teveel geïnde gelden hebben terugontvangen. Dat restitutie niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden is onvoldoende gesteld. Nu de gerechtsdeurwaarders het standpunt van klager gemotiveerd hebben betwist en klaagster haar standpunt niet nader heeft onderbouwd, kan niet worden geoordeeld dat van klachtwaardig handelen sprake is geweest.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de kamer als volgt. Uit het verweerschrift volgt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 het digitaal beslagregister heeft geraadpleegd voordat hij het beslag van 15 oktober 2019 heeft doen leggen. Hieruit is gebleken dat de gerechtsdeurwaarderskantoren [   ] en [   ] al beslag hadden gelegd op een inkomstenbron van klaagster en dat zij daartoe een beslagvrije voet van € 928,77 hanteerden. In het digitaal beslagregister is niet opgenomen dat de gemeente Utrecht de eerste beslaglegger is op de uitkering van klaagster. Om die reden kan klaagster de gerechtsdeurwaarder sub 1 niet verwijten deze vordering (bij gebrek aan kennis) niet ter verdeling bij de gemeente [   ]te hebben ingediend.

4.9 Gelet op het onder 4.5 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond en zal voor het gegronde klachtonderdeel een maatregel worden opgelegd, zij het de lichtste maatregel. Het moge duidelijk zijn dat de inzet van een ingrijpend middel als het leggen van beslag met de uiterste zorgvuldigheid moet worden uitgevoerd. Wat een rol speelt bij het opleggen van de maatregel is dat het beslag direct is opgeheven, er geen kosten zijn berekend, het dossier definitief is gesloten en dat de procedure door de gerechtsdeurwaarder is aangescherpt. Wel merkt de kamer op dat verscherping van de procedure alleen iets uithaalt indien het menselijk element dat de binnen die die procedure is ingesteld ook de instructies naleeft.

5. Maatregel

5.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.3 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:       

-       verklaart klachtonderdeel c. gegrond;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.