ECLI:NL:TGDKG:2021:19 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/674328 / DW RK 19/579

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:19
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 01-04-2021
Zaaknummer(s): C/13/674328 / DW RK 19/579
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klager stelt dat de titel frauduleus tot stand is gekomen. Het toetsen van valsheid in geschrifte, misleiding, identiteitsfraude en poging tot oplichting is voorbehouden aan de rechter, niet de gerechtsdeurwaarder. Dat de gerechtsdeurwaarders na marginale toetsing tot de conclusie zijn gekomen dat de beschikking ten uitvoer kon worden gelegd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ongegrond.*****UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 16 november 2021, [ECLI:NL:GHAMS:2021:3219. Het hof:- verklaart klager niet-ontvankelijk in de nieuwe klachtonderdelen;- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige. *****

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/674328 / DW RK 19/579 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

Toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

4. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

5. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

6. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 29 oktober 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 november 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 25 november 2020. Bij aanvullend verweerschrift, ingekomen op 26 november 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders op de aanvullende klacht van klager gereageerd. Hierop heeft klager bij brief, ingekomen op 1 december 2020, gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2021. De kamer is akkoord gegaan met het verzoek van klager om schriftelijke afdoening. De gerechtsdeurwaarders zijn, met kennisgeving, niet verschenen. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarders na zitting verzocht om nadere stukken. Vervolgens heeft klager op 2 maart 2021 repliek ingediend en de gerechtsdeurwaarders dupliek op

5 maart 2021. De uitspraak is bepaald op 29 maart 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij beschikking van 28 november 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg een begrote declaratie ten laste van klager goedgekeurd tot een bedrag van € 5.232,55 en heeft zij de tenuitvoerlegging bevolen van de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten van 14 mei 2012 als bedoeld in artikel 37 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken.

-           Bij vonnis van 26 juni 2013 heeft de kantonrechter van rechtbank Zeeland-West-Brabant klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders in persoon en de vorderingen van klager voor het overige afgewezen.

-           Bij exploot van 24 januari 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 een herhaald bevel tot betaling aan klager betekend.

-           Op 1 augustus 20019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager.

-           Bij exploot van 2 augustus 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het proces-verbaal van het derdenbeslag aan klager betekend.

-           Per aangetekende brief van 1 september 2019 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarders.

-           Bij e-mail van 4 september 2019 hebben gerechtsdeurwaarders sub 3 en sub 4 de klacht van klager afgewezen en aangegeven dat er geen reden is om de executie te staken of gelden terug te storten.

-           Per aangetekende brief van 24 september 2019 heeft klager gereageerd op de brief van de gerechtsdeurwaarder van 4 september 2019 en heeft klager zijn klacht verder toegelicht.

-           Op 25 september 2019 heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders gereageerd dat de brief van klager van 24 september 2019 de gerechtsdeurwaarders geen reden geeft om op het antwoord van 4 september 2019 terug te komen.

-           Bij exploot van 21 september 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 5 een herhaald bevel tot betaling aan klager betekend.

-           Op 25 september 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste klager, de partner van klager en de onderneming van klager.

-           Bij brief van 29 september 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht om te stoppen met verdere beslagleggingen in afwachting van de uitkomst van de klachtprocedure van de kamer.

-           Bij exploot van 5 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 5 het proces-verbaal van het gelegde derdenbeslag aan klager betekend.

-           Op 7 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal beslag gelegd op twee onroerende zaken van klager.

-           Bij exploot van 12 oktober 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 6 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.

-           Bij brieven van 29 september 2020, 19 oktober 2020 en 12 november 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht te stoppen met het leggen van beslagen.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er - samengevat - over dat de gerechtsdeurwaarders:

a: niet inhoudelijk hebben gereageerd op de toelichting van een klacht die klager per aangetekende brief van 24 september 2019 aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft gestuurd;

b: de beschikking van 28 november 2012 niet ten uitvoer hadden mogen leggen, omdat zij wisten, althans hadden behoren te weten, dat deze frauduleus tot stand is gekomen en zij daardoor medeplichtig zouden zijn aan strafrechtelijke overtredingen, danwel een misdrijf;

c: een eigen verantwoordelijkheid hebben, waarbij ook met de belangen van klager rekening gehouden dient te worden en de beschikking van 28 november 2012 marginaal had moeten worden getoetst, hetgeen samen met het door klager aangedragen bewijs, tot de conclusie zou hebben geleid dat deze frauduleus tot stand is gekomen en daardoor niet ten uitvoer gelegd had mogen worden;

d: geen inzicht hebben gegeven in de opbouw van de vordering;

e: het ene na het andere beslag leggen, kennelijk met als enig doel om zo maximaal mogelijk aan gerechtsdeurwaarderskosten in rekening te kunnen brengen en bovendien beslagen hebben gelegd op zijn beide onroerende goederen, hetgeen buitengewoon onredelijk en buitensporig bezwarend is.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder ook toegevoegd gerechtsdeurwaarders worden begrepen) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 De klacht is gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft klager in de brief van 24 september 2019 erkent dat de beschikking van 28 november 2012 in beginsel een rechtsgeldige titel biedt die ten uitvoer gelegd kan worden. Klager stelt echter dat hij gemotiveerd en met bewijs heeft aangetoond dat de beschikking kennelijk op frauduleuze wijze tot stand is gekomen. De gerechtsdeurwaarders hadden dit niet naast zich neer mogen leggen en hadden het beslag op de AOW uitkering van klager niet mogen doorzetten, aldus klager. De kamer overweegt dat uit de overgelegde producties blijkt dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarders bij brief van 4 september 2019 reeds op deze klacht hebben gereageerd. De gerechtsdeurwaarders stellen dat hetgeen klager heeft aangevoerd over de onrechtmatig tot stand gekomen beschikking, hen niet ontslaat van de ministerieplicht. Er is een marginale toetsing uitgevoerd of de beschikking van 28 november 2012 voldoende grondslag bood voor executie. Volgens de gerechtsdeurwaarders is dat het geval. Het feit dat de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders in de reactie van 25 september 2019 verwijst naar het gegeven antwoord in de brief van 4 september 2019 is een voldoende inhoudelijke reactie en daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdelen b en c overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders en klager het kennelijk niet eens zijn geworden over de vraag of de beschikking van 28 november 2012 voldoende grondslag biedt voor executie. Klager stelt dat een diepgravend onderzoek niet nodig is. De beschikking is kennelijk onrechtmatig tot stand gekomen, waardoor de gerechtsdeurwaarders, na een marginale toetsing, de tenuitvoerlegging hadden moeten staken, aldus klager.  Daarmee geeft klager echter een te ruime uitleg aan de vereiste marginale toetsing door de gerechtsdeurwaarders. Het toetsen van de gestelde valsheid in geschrifte, misleiding, identiteitsfraude en poging tot oplichting, is voorbehouden aan de rechter, niet de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft daarvan dan ook aangifte gedaan bij de politie op 10 september 2010, heeft een klacht ingediend tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders en bij de Deken van de Orde van Advocaten Breda / Middelburg, en heeft een procedure gevoerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In het vonnis van de kantonrechter van 26 juni 2013 in die procedure heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:

            “3.5     Voor zover [klager] deze procedure is gestart met de bedoeling de factuur van [ ] ten bedrage van € 5.232,55 (wederom) ter discussie te stellen, kan daar in de onderhavige procedure bij de kantonrechter geen sprake van zijn. [Klager] kan (…), nu ten laste van hem een bevelschrift is afgegeven door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (…), slechts bij de rechter die de beslissing gegeven heeft tegen het bevelschrift verzet doen en herziening vorderen. (…) Dit betekent dat zal worden uitgegaan van de juistheid van de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg en dat [ ] beschikt over een executoriale titel met betrekking tot zijn vordering van € 5.232,55.

Dat de gerechtsdeurwaarders na marginale toetsing tot de conclusie zijn gekomen dat de beschikking van 28 november 2012 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg ten uitvoer kan worden gelegd is in het licht van het bovenstaande niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat in de exploten van

24 januari 2019 en 1 augustus 2019 een hoofdsom staat vermeld van € 5.232,55, hetgeen overeenkomt met de toegewezen hoofdsom in de beschikking van

28 november 2012. Er bestaat voor de gerechtsdeurwaarders geen verplichting om een splitsing te maken tussen de bedragen welke aan de opdrachtgever toekomen en welke bedragen aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Ten aanzien van de stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarders hebben verzuimd een betaling uit een eerder gelegd bankbeslag in mindering te brengen op de vordering, hebben de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift aangegeven niet bekend te zijn met een dergelijke betaling. Uit het aanvullend verweerschrift blijkt dat de gerechtsdeurwaarders, nadat navraag is gedaan bij het voorheen voor de opdrachtgever optredende gerechtsdeurwaarder, een bedrag van € 158,45 in de dossieradministratie hebben geboekt. De gerechtsdeurwaarders hebben in dupliek aangegeven dat het genoemde bedrag abusievelijk met een verkeerde code in de administratie is geboekt. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. De gerechtsdeurwaarders hebben de fout op 24 februari 2021 gecorrigeerd en het bedrag op diezelfde dag teruggestort. De fout is niet zo ernstig dat het niet op deze wijze opgelost kon worden.

5.6 Uit de door de gerechtsdeurwaarders na de zitting overgelegde producties blijkt genoegzaam waaruit de executiekosten bestaan. De door de gerechtsdeurwaarders in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Indien klager het niet eens is met de hoogte van de in rekening gebrachte kosten dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.8 Ten aanzien van de proportionaliteit van de gelegde beslagen op de onroerende zaken van klager geldt dat de beslaglegger aansprake­lijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag, omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven, maar aan de gewone rechter.

5.9 Voor zover klager zich beklaagt over vier gelegde bankbeslagen in 2013 door gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan dit niet aan de onderhavige gerechtsdeurwaarders worden verweten. De door dat kantoor in rekening gebrachte executiekosten zijn aangetoond door middel van exploten. Verder was het de wens van de opdrachtgever om die kosten in de verdere executie te betrekken. Dit is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en mr. M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.