ECLI:NL:TGDKG:2021:18 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/679304 DW RK 20/54

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:18
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 01-04-2021
Zaaknummer(s): C/13/679304 DW RK 20/54
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De klachten van klager dat hij geen inzage in de betalingen op de vordering heeft ontvangen, er beslagleggingen zijn aangekondigd zonder dat daadwerkelijk beslag is gelegd en er ten laste van klager beslag onder de Rabobank is gelegd (waar hij niet bankiert) zijn ongegrond verklaard. Het bij klager in rekening brengen van de kosten van de door de collega gerechtsdeurwaarder ondernomen beslagpogingen is in strijd met wet- en regelgeving en tuchtrechtelijk laakbaar. Klacht gedeeltelijk gegrond, maatregel van waarschuwing opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/679304 DW RK 20/54 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 februari 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op 26 maart 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 29 maart 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van [ ] op klager.

-           Bij brief van 19 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering over te gaan teneinde beslag op zijn (roerende) zaken te voorkomen.

-           Op 21 februari 2018, 23 maart 2018 en 16 mei 2018 heeft een collega gerechtsdeurwaarder getracht beslag op de roerende zaken van klager te leggen.

-           Bij brief van 14 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager wederom gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering over te gaan teneinde beslag op zijn (roerende) zaken te voorkomen.

-           Op 25 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de Rabobank ten laste van klager. Bij exploot van 28 februari 2020 is het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag aan klager betekend.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: hij ondanks meerdere verzoeken geen inzage krijgt in de bedragen die reeds op de vordering zijn betaald en wanneer;

b: er meerdere beslagleggingen op zijn inboedel of gelden zijn aangekondigd, zonder dat een datum van beslaglegging is genoemd en zonder dat er daadwerkelijk beslagen zijn gelegd;

c: de executiekosten onevenredig hoog zijn;

d: er beslag onder de Rabobank is gelegd, terwijl hij daar nooit een bankrekening heeft gehad.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

5.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt, omdat hij het gewraakte bankbeslag heeft gelegd en in het verweerschrift is opgemerkt dat de klacht moet worden geacht te zijn gericht tegen hem. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a ontkent de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk dat klager meermalen heeft verzocht om verstrekking van een gedetailleerd betalingsoverzicht. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. De gerechtsdeurwaarder heeft klager op 17 september 2019 een specificatie van de vordering toegezonden, nadat klager hier op 16 september 2019 om had verzocht. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder klager naar aanleiding van de onderhavige klacht een overzicht van de door het kantoor ontvangen betalingen verstrekt. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op roerende zaken van klager aan te kondigen. Brieven met een gestelde betalingstermijn en de aankondiging van rechts- en executiemaatregelen kunnen dreigend overkomen, maar dat is niet te voorkomen. Dit soort brieven moet immers een termijnstelling bevatten zodat, als een reactie uitblijft, op enig moment de behandeling van de zaak kan worden voortgezet en de voorgestelde maatregelen rechtsgeldig kunnen worden genomen. Uit de overgelegde producties blijkt dat een collega gerechtsdeurwaarder meerdere pogingen heeft ondernomen om beslag te leggen, maar dat klager op die momenten niet thuis was dan wel geen gehoor heeft gegeven. Klager is van deze bezoeken schriftelijk op de hoogte gebracht. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken. 

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift erkend dat hij, bij de beantwoording van de onderhavige klacht, heeft geconstateerd dat er abusievelijk kosten van de door de collega gerechtsdeurwaarder ondernomen beslagpogingen voor rekening van klager zijn geboekt. Het in rekening brengen van deze kosten bij klager is in strijd met wet- en regelgeving en tuchtrechtelijk laakbaar. De gerechtsdeurwaarder heeft deze in rekening gebrachte kosten inmiddels in het systeem gecorrigeerd. De overige door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Dat deze kosten zijn opgelopen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Het had op de weg van klager gelegen om tijdig tot betaling over te gaan.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in staat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn bankrekening. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat er geen aanleiding bestond om beslag te leggen onder de Rabobank ten laste van klager en dat het beslag abusievelijk is gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft de kosten van het beslag reeds gecrediteerd en heeft klager hier bij brief van 11 maart 2020 van op de hoogte gebracht en tevens zijn excuses gemaakt. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier niet gemaakt worden.

5.7 De kamer zal de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren. De kamer acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden, omdat de gerechtsdeurwaarder de gemaakte fouten inmiddels heeft gecorrigeerd.

5.8 Wanneer een klacht gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd. Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.9 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

5.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-        bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht ad € 50,- aan klager vergoedt, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.