ECLI:NL:TGDKG:2021:15 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669486 / DW RK 19/372

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:15
Datum uitspraak: 22-02-2021
Datum publicatie: 02-03-2021
Zaaknummer(s): C/13/669486 / DW RK 19/372
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarders hebben gelet op hun ministerieplicht niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren nu voldoende is gebleken dat het verzoek om uitstel met de opdrachtgever is besproken. Verder blijkt uit de overgelegde producties dat wel degelijk binnen een redelijke termijn op de klacht van klaagster is gereageerd. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 februari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/669486 / DW RK 19/372 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

1. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 16 juli 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 september 2019, heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 op de klacht gereageerd. Klaagster heeft de kamer bij e-mail van 10 januari 2021 verzocht om de zitting via een zogenaamde Zoom meeting te houden, omdat zij vanwege COVID-19 niet in staat is om persoonlijk ter zitting te verschijnen. Hierop heeft de kamer klaagster bij e-mail van 11 januari 2021 medegedeeld dat een Zoom meeting niet mogelijk is, maar dat zij wel telefonisch gehoord kan worden indien zij een telefoonnummer doorgeeft waarop zij ten tijde van de zitting bereikbaar is. Hierop heeft klaagster niet gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 januari 2021 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 3 is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 22 februari 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij exploot van 4 juli 2019 is het arrest van het gerechtshof te Den Bosch van 11 juni 2019 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 5 juli 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat zij de tegenpartij een voorstel heeft gedaan tot betalen en respijt heeft gevraagd tot 22 juli 2019, omdat zij de lening die zij hiervoor af wilde sluiten dan pas kan laten passeren.

-           Bij e-mail van 7 juli 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat de tegenpartij haar een termijn van twee weken heeft gegeven en dat zij er alles aan heeft gedaan om een lening te krijgen. Klaagster verzoekt de gerechtsdeurwaarders nog twee weken respijt voor het notarieel verwerken van een goedkeuringsofferte. Om aan te tonen dat klaagster de vordering echt wil betalen zal zij de volgende dag het geld dat op haar bankrekening staat overmaken.

-           Bij e-mail van 8 juli 2019 heeft klaagster aangegeven dat zij een bedrag van

€ 1.038,12 heeft overgemaakt en dat zij de gerechtsdeurwaarders nogmaals telefonisch zal proberen te bereiken.

-           Bij separate e-mail van 8 juli 2019 heeft klaagster aangegeven dat zij een collega van de gerechtsdeurwaarders aan de lijn heeft gehad en dat deze zou doorgeven dat klaagster heeft gebeld en dat zij een betaling heeft gedaan om haar welwillendheid aan te tonen.

-           Bij e-mail van 9 juli 2019 heeft klaagster aangegeven nog geen reactie te hebben ontvangen en deze graag tegemoet te zien.

-           Op 9 juli 2019 is executoriaal derdenbeslag onder de ABN Amro Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van klaagster gelegd en is tevens beslag op haar woning gelegd.

-           Bij e-mail van 10 juli 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 klaagster medegedeeld dat zij het bedrag ad € 1.038,10 in goede orde heeft ontvangen en dat het bedrag inmiddels in het dossier is geboekt.

-           Bij e-mail van 11 juli 2019 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging. Tevens heeft zij aangegeven dat er niet is gereageerd op haar eerdere e-mailberichten en haar verzoek om teruggebeld te worden en dat de gerechtsdeurwaarders met het leggen van beslag dan ook onnodig kosten hebben gemaakt.

-           Hierop heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 bij e-mail van 11 juli 2019 gereageerd.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: zij een betalingsvoorstel heeft gedaan en een bedrag van € 1.038,10 heeft aanbetaald, maar geen reactie van de gerechtsdeurwaarders heeft ontvangen;

b: zij geen reactie op haar terugbelverzoek en e-mail van 8 juli 2019 heeft gekregen, maar de gerechtsdeurwaarders wel op 9 juli 2019 beslag op haar bankrekening en woning hebben gelegd;

c: de gerechtsdeurwaarders niet haar aanbetaling  in mindering op de vordering hebben gebracht;

d: de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op haar klacht;

e: er onnodig kosten zijn gemaakt.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Hierbij heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht om gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2 niet aan te merken aan beklaagden, omdat het dossier van klaagster is behandeld op het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 3 en onder haar verantwoordelijkheid valt. Voor zover van belang wordt hierna op het verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. 

5.2 De klacht is gericht tegen drie met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b overweegt de kamer dat uit de e-mail van klaagster van 5 juli 2019 blijkt dat zij voornemens was de vordering in één keer te betalen en dat zij hiervoor een geldlening wilde afsluiten. Bij e-mail van 7 juli 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders om twee weken respijt gevraagd om een lening te verkrijgen. Om haar welwillendheid aan te tonen heeft klaagster op

8 juli 2019 een bedrag overgemaakt en heeft zij de gerechtsdeurwaarders op die dag tweemaal een e-mail verzonden. Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft ter zitting toegelicht dat zij naar aanleiding van de e-mails van klaagster contact heeft gehad met de opdrachtgever. De opdrachtgever heeft hierop aangegeven dat de executiemaatregelen alsnog moesten worden voortgezet. Gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft klaagster vervolgens op 8 juli 2019 geïnformeerd via Whatsapp. De gerechtsdeurwaarders hebben gelet op hun ministerieplicht niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren nu voldoende is gebleken dat het verzoek om uitstel met de opdrachtgever is besproken. Anders dan klaagster veronderstelt leidt het aanbieden van gehele betaling op termijn met een deelbetaling op zich zelf genomen niet tot de verplichting voor de gerechtsdeurwaarder een lopende executie te staken. Bij e-mail van 10 juli 2019 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 de betaling van klaagster bevestigd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is ook op deze klachtonderdelen niet gebleken.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat uit de e-mail van gerechtsdeurwaarder sub 3 van 10 juli 2019 blijkt dat het ontvangen bedrag in mindering op de vordering is gebracht. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dan van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat wel degelijk binnen een redelijke termijn op de klacht van klaagster is gereageerd. Er is dan ook geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en

mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.