ECLI:NL:TGDKG:2021:145 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/691824 / DW RK 20/532 MK/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:145
Datum uitspraak: 05-11-2021
Datum publicatie: 24-05-2024
Zaaknummer(s): C/13/691824 / DW RK 20/532 MK/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het huwelijksgoederenregister is niet op de juiste wijze is geraadpleegd, met als gevolg dat een eerder huwelijk van de echtgenoot van klaagster als uitgangpunt werd genomen bij de beoordeling of beslag op klaagsters salaris mocht worden gelegd. Er is dan ook ten onrechte beslag op het inkomen van klaagster gelegd.De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder die overgaat tot beslaglegging onder de werkgever van de partner van een schuldenaar, daarbij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht dient te nemen.  Maatregel van berisping opgelegd.

Beslissing van 12 november 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/691824 / DW RK 20/532 MK/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 22 oktober 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 november 2020, heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van

24 september 2021, alwaar klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft kort voor de zitting meegedeeld niet in de gelegenheid te zijn ter zitting te verschijnen. De uitspraak is bepaald op 5 november 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           bij vonnis van 20 februari 2019 van de rechtbank te Den Haag is de echtgenoot van klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag;

-           op 7 oktober 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster;

-           bij e-mail van 8 oktober 2020 heeft klaagster een klacht bij het gerechtsdeurwaarderskantoor ingediend;

-           de gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 12 oktober 2020 gereageerd en meegedeeld dat het beslag vooralsnog is opgeheven en dat geen gelden door de werkgever dienen te worden afgedragen;

-           klaagster heeft vervolgens bij e-mail van 13 oktober 2020 hierop gereageerd.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

a: de gerechtsdeurwaarder heeft zonder aankondiging en zonder envelop een “verklaring derdenbeslag” aan haar collega afgegeven met het verzoek deze verklaring onmiddellijk in te laten vullen door iemand van personeelszaken. Door deze gang van zaken raakte binnen het kantoor van klaagster deze verklaring bekend en is klaagsters privacy geschonden;

b:  tijdens een telefoongesprek werd op de achtergrond meegelachen;

c: de gerechtsdeurwaarder heeft zich niet van te voren afgevraagd of sprake is van huwelijkse voorwaarden of om een huwelijksakte verzocht, terwijl klaagster onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd;

d: de gerechtsdeurwaarder heeft getracht de woning van een vriend van haar echtgenoot binnen te dringen voor beslag op de inboedel, op het moment dat haar echtgenoot tijdelijk op dat adres stond ingeschreven  omdat hij daar een kamer huurde.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor. De klacht is onder meer gericht tegen [..]. Gebleken is dat [..] een medewerker is van het gerechtsdeurwaarderskantoor. De klacht is tevens gericht tegen de in aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet door deze gerechtsdeurwaarder.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Met het leggen van loonbeslag dient zorgvuldig te worden omgegaan. Dit geldt met name als het een loonbeslag betreft én verhaal wordt genomen op het inkomen van de partner van de schuldenaar, zoals in deze zaak het geval is. Wat in het concrete geval bij het betekenen passend is, zal van de omstandigheden van het geval afhangen, rekening houdend met de belangen van anderen, waaronder in dit geval klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij zich bij binnenkomst bij de receptie heeft gemeld en gevraagd of iemand van personeelszaken het beslagexploot in ontvangst kon nemen. Hierop is het afschrift afgegeven aan de heer [..]. De gerechtsdeurwaarder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de wet niet voorschrijft dat een envelop dient te worden gebruikt indien iemand wordt aangetroffen aan wie rechtsgeldig een afschrift kan worden gelaten, zoals hier het geval was. Hoewel klaagster ter zitting een andere lezing van de gang van zaken heeft gegeven, overigens zonder verdere onderbouwing, is ook duidelijk geworden dat zij zelf de bewuste dag niet aanwezig was maar van anderen heeft vernomen wat zich ten tijde van de betekening heeft voorgedaan. Met de gerechtsdeurwaarder is de kamer van oordeel dat er geen wettelijke regel is die voorschrijft dat in onderhavig geval een envelop gebruikt had moeten worden. Voorts geldt dat wat er met (de informatie uit) het beslagexploot of de daaraan gehechte derdenverklaring gebeurt na betekening, waaronder of dat aan meer mensen op de werkvloer bekend is geworden dan diegene aan wie afschrift is gelaten, buiten de macht van de  gerechtsdeurwaarder ligt en hem niet kan worden verweten. Alles afwegend is de kamer van oordeel dat in dit geval niet is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Voorop wordt gesteld dat klaagster geen belang heeft bij de behandeling van dit klachtonderdeel, nu het haar echtgenoot is overkomen. Het klachtonderdeel is daarom niet ontvankelijk. Ten overvloede overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder in zijn e-mail van 12 oktober 2020 aan klaagster heeft aangegeven dat meerdere medewerkers in een ruimte werken, maar dat het voor hen niet mogelijk is om mee te luisteren met telefoongesprekken (bedoeld zal zijn wat de externe partij zegt). Dit verklaart dat bij het voeren van een telefoongesprek achtergrond geluiden, waaronder gelach, aanwezig kunnen zijn maar daarmee is niet aannemelijk dat er is meegelachen om iets wat tijdens het gesprek is gezegd door in dit geval klaagster.

4.4 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel c. als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift erkend dat het huwelijksgoederenregister niet op de juiste wijze is geraadpleegd, met als gevolg dat een eerder huwelijk van de echtgenoot van klaagster als uitgangpunt werd genomen bij de beoordeling of beslag op klaagsters salaris mocht worden gelegd. Er is dan ook ten onrechte beslag op het inkomen van klaagster gelegd. Klaagster is namelijk gehuwd onder huwelijke voorwaarden. Dit klachtonderdeel is dan ook terecht voorgesteld. Dat de gerechtsdeurwaarder het beslag heeft opgeheven nadat hij op de hoogte raakte van de gemaakte fout, maakt het niet anders. De kamer overweegt hierbij dat de gerechtsdeurwaarder die overgaat tot beslaglegging onder de werkgever van de partner van een schuldenaar, daarbij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht dient te nemen. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder deze zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Dit valt de gerechtsdeurwaarder aan te rekenen, gelet op de gevolgen van het gelegde beslag.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer dat klaagster geen belang heeft bij de behandeling van dit klachtonderdeel, omdat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder klaagsters echtgenoot betrof. Het klachtonderdeel is daarom niet ontvankelijk.

4.6 De kamer verklaart klachtonderdeel c. gegrond en ziet aanleiding de  gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen. Daarbij geldt dat juist in een geval is dit waarbij een werkgever van de partner van de schuldenaar wordt betrokken in de executie, een hoge mate van zorgvuldigheid mocht worden verwacht.

4.7 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet in samenhang gelezen met de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

4.8 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

4.9 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:              

  • verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel c. gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen niet ontvankelijk;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,-;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.K. Mireku en M.F.A. Driesenaar, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van

12 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.