ECLI:NL:TGDKG:2021:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/691370 / DW RK 20/516 MK/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:143
Datum uitspraak: 05-11-2021
Datum publicatie: 24-05-2024
Zaaknummer(s): C/13/691370 / DW RK 20/516 MK/RH
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslagvrije voet vaststelling in 2021. Van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij voorafgaand aan het leggen van het beslag na enkele jaren actuele gegevens bij de beslagene opvraagt. Pas als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van een partner met inkomen én desgevraagd dat inkomen niet is opgegeven, kan de sanctie van halvering van de beslagvrije voet toegepast worden. Gelet op het feit dat het juist vaststellen van de beslagvrije voet van groot belang is voor de beslagene mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij uiterst zorgvuldig te werk gaat bij het berekenen van de beslagvrije voet. Nu daarvan niet is gebleken is de sanctie van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 november 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/691370 / DW RK 20/516 MK/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 13 oktober 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op   18 november 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 september 2021, alwaar klager, zijn begeleidster mevrouw [..] en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 november 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           op 9 januari 2013 is klager bij verstek veroordeeld een vordering te voldoen. Dit vonnis is met bevel tot betaling aan klager betekend op 22 januari 2013;

-           klager is op 18 juni 2020 opnieuw tot betaling aangeschreven;

-           op 14 juli 2020 heeft een collega- gerechtsdeurwaarder het woonadres van klager bezocht en een brief achtergelaten;

-           op 16 juli 2020 heeft klager contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en meegedeeld dat de belastingdienst beslag heeft gelegd op klagers uitkering;

-           klager heeft op 16 juli 2020 een aanbod van € 200,- gedaan ter finale kwijting. Dit aanbod is door de gerechtsdeurwaarder geweigerd;

-           op 21 juli 2020 heeft klager een aanbod van € 500,- ter finale kwijting gedaan. Ook dit aanbod is geweigerd;

-           op 31 augustus 2020 is executoriaal derden beslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klager;

-           op 12 oktober 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder de kosten van het beslag gecrediteerd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. Het beslag is niet zinvol en er zijn onnodige kosten gemaakt omdat de belastingdienst al beslag heeft gelegd op klagers uitkering. Het beslag van de belastingdienst is preferent. Het zal nog jaren duren voordat de belastingschuld is voldaan. De gerechtsdeurwaarder had dit moeten onderzoeken.

b. De beslagvrije voet is gehalveerd. De belastingdienst heeft een beslagvrije voet vastgesteld. De belastingdienst is een overheidsorgaan en de gerechtsdeurwaarder had er vanuit moeten gaan dat de juiste beslagvrije voet was vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft verwezen naar een exploot uit 2013 als grond om de beslagvrije voet te halveren. De gerechtsdeurwaarder moet vlak voor het leggen van het beslag informatie aan klager vragen om de juiste beslagvrije voet te kunnen berekenen. Bovenstaande is in strijd met artikel 10 en 12 van de Verordening beroeps en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft meegedeeld dat de kosten van het beslag zullen worden tegen geboekt. Het beslag is rechtmatig gelegd en zal niet worden opgeheven. Wel heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat de bij de berekening van de gehalveerde beslagvrije voet ten onrechte van de alleenstaande norm is uitgegaan. Dat had de gehuwden-norm moeten zijn en is aangepast. Tevens zal een herberekening worden toegepast.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt het volgende overwogen. Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder inmiddels de kosten van het beslag heeft gecrediteerd. Het beslag is echter niet opgeheven. Naar het oordeel van de kamer is het leggen van beslag in de gegeven omstandigheden echter niet tuchtrechtelijk laakbaar. Gebleken is dat de belastingdienst tijdelijk het door haar gelegde beslag heeft opgeheven, waardoor onderhavig beslag gedeeltelijk uitgewonnen kon worden en door middel van de inhoudingen heeft geleid tot vermindering van de openstaande vordering. Voorts is het gegeven dat er al een beslag ligt voor een andere (preferente) vordering op zich zelf geen reden om geen beslag te leggen. Niet gebleken is van bijzondere  omstandigheden die maken dat het leggen van beslag in deze situatie tuchtrechtelijk laakbaar is.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet in dit geval zelf diende vast te stellen. Weliswaar had de belastingdienst als eerste beslag gelegd, maar de belastingdienst valt niet onder de werking van de (destijds zo genoemde) KBVG-bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen. Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet heeft gehalveerd op basis van de alleenstaande-norm in plaats van de gehuwden-norm. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat dit onjuist was. Vervolgens is de beslagvrije voet opnieuw vastgesteld met halvering op basis van de gehuwden-norm. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder gegevens heeft opgevraagd bij klager om de juiste beslagvrije voet vast te stellen. Het is niet zorgvuldig dat een gerechtsdeurwaarder bij het leggen van een beslag in 2020 de sanctie van halvering van de beslagvrije voet baseert op een exploot van betekening en bevel uit 2013 waarbij is verzocht opgave te doen van de inkomsten van een (eventuele) partner. Van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij voorafgaand aan het leggen van het beslag na enkele jaren actuele gegevens bij de beslagene opvraagt. En pas als sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van een partner met inkomen én desgevraagd dat inkomen niet is opgegeven, de sanctie van halvering van de beslagvrije voet toepast. Aldus heeft de gerechtsdeurwaarder laakbaar gehandeld ten aanzien van dit klachtonderdeel.

4.4 Gelet op het feit dat het juist vaststellen van de beslagvrije voet van groot belang is voor de beslagene mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij uiterst zorgvuldig te werk gaat bij het berekenen van de beslagvrije voet. Nu daarvan niet is gebleken in deze zaak, ziet de kamer aanleiding de maatregel van berisping op te leggen.

4.5 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

4.6 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

4.7 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:              

  • verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b. gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,-;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.K. Mireku en M.F.A. Driesenaar, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.