ECLI:NL:TGDKG:2021:136 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/683888 / DW RK 20/220

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:136
Datum uitspraak: 04-04-2021
Datum publicatie: 13-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/683888 / DW RK 20/220
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet, oorspronkelijke beslissing blijft in stand.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 29 april 2020 met zaaknummer C/13/675605 DW RK 19/617 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/683888 / DW RK 20/220 LvB/JD ingesteld door:

[],

wonende te [],

klaagster,

gemachtigde: [],

tegen:

[]

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde,

gemachtigde: [].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 november 2019 en aangevuld op 4 december 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 29 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij brief, ingekomen op 12 mei 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2021, alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • de gerechtsdeurwaarder heeft drie dossiers met betrekking tot klaagster in behandeling:

- dossier 81900185: verdeeldossiers, gesloten op 23 augustus 2019;

- dossier 11708246 CJIB(Cak) dossier: vanaf 16 mei 2018 beslag onder het UWV, opgeheven op 29 augustus 2019 en gesloten wegens verjaring op 30 augustus 2019;

- dossier CR1804565: dossier van Woonbedrijf, beslag onder het UWV gelegd op 1 november 2019;

  • de gerechtsdeurwaarder heeft op 17 juli 2019 en 23 juli 2019 gereageerd op een klacht van klaagster over terugbetaling van het vakantiegeld.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

a. klaagster heeft verschillende malen bewijsstukken aangeleverd om de beslagvrije voet vast te stellen, maar de gerechtsdeurwaarder past het bedrag niet aan. De beslagvrije voet was aangepast, maar is toen weer teruggedraaid;

b. het vakantiegeld van 2019 is ten onrechte ingehouden. De gerechtsdeurwaarder wil ook in 2020 het vakantiegeld inhouden. Klaagster moet verantwoorden wat ze met het vakantiegeld gaat doen. Dit is in strijd met de privacy;

c. er is klaagster geen mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen in dossier CR1804565;

d. de beslagvrije voet in dossier 117082461 is vastgesteld op € 892,91. Dit moet zijn € 923,- per 1 januari 2019, en per 1 juli 2019 € 927,38.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 De voorzitter overweegt ten aanzien van klachtonderdelen a. en d. het volgende. Uit het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat er een uitgebreide correspondentie heeft plaatsgevonden ten aanzien van het vaststellen van de beslagvrije voet. Uit deze correspondentie blijkt dat meerdere malen is aangegeven welke bewijsstukken nodig zijn. Niet gebleken is dat klaagster die bewijsstukken aan de gerechtsdeurwaarder heeft doen toekomen. Klaagster heeft haar stelling dat de beslagvrije voet was aangepast maar vervolgens is teruggedraaid niet verder toegelicht of aangetoond, zodat de voorzitter hierover geen oordeel kan vellen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder in de brief die de gerechtsdeurwaarder heeft geschreven naar aanleiding van de door klaagster bij de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht het juiste criterium heeft toegepast. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder op juiste gronden het vakantiegeld van 2019 heeft ingehouden. Of het vakantiegeld van 2020 ook wordt ingehouden, kan in het kader van de behandeling van onderhavige klacht niet beoordeeld worden. Dat aan klaagster is gevraagd wat zij met het vakantiegeld gaat doen, is niet gebleken. De gerechtsdeurwaarder heeft ook geen belang bij het antwoord op deze vraag.

4.4 De voorzitter overweegt ten aanzien van klachtonderdeel c. het volgende. Op grond van de wet heeft klaagster geen recht op een betalingsregeling wanneer de schuldeiser (in dit geval het woonbedrijf) dat weigert. Daarnaast had de gerechtsdeurwaarder al beslag gelegd op klaagsters uitkering, zodat een betalingsregeling niet meer mogelijk was. Klaagster is door de rechter veroordeeld tot het betalen van de vordering van het woonbedrijf, daarom mag de gerechtsdeurwaarder beslag leggen. Als klaagster dat had willen voorkomen dan had zij meteen na het vonnis een betalingsvoorstel moeten doen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

Klaagster heeft in verzet aangevoerd dat zij onderzoek wenst naar het ingehouden vakantiegeld en gemotiveerd aangevoerd waarom zij vindt dat dit wettelijk niet mag worden ingehouden. Daarnaast heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet reageert op haar verzoek om de beslagvrije voet aan te passen.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klaagster aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Aangezien het maandelijkse inkomen van klaagster hoger was dan de van toepassing zijnde beslagvrije voet, viel het vakantiegeld van mei 2019 in het geheel onder het beslag. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klaagster ter zitting aangevoerde maken dit niet anders.

8.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Dit leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.