ECLI:NL:TGDKG:2021:130 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/692408 DW RK 20/551 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:130
Datum uitspraak: 20-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/692408 DW RK 20/551 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing, geen proceskostenveroordeling. De gerechtsdeurwaarder heeft, zonder klager daarvan helder in kennis te stellen, de openstaande som van een incasso betrokken in de betalingsregeling die is gemaakt naar aanleiding van een executoriale titel.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/692408 DW RK 20/551 LvB/SM ingesteld door:

[   ], h.o.d.n. [   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 4 november 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 december 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 november 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 december 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • klager is bij vonnis van 26 maart 2020 veroordeeld tot het betalen van een vordering van Achmea schadeverzekeringen;
  • op 20 april 2020 heeft klager een betalingsregeling getroffen;
  • op 29 september 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangeschreven in
  • verband met een betalingsachterstand;
  • op 26 oktober 2020 is het vonnis aan klager betekend.

2. De klacht

 Klager heeft een betalingsregeling getroffen naar aanleiding van de bedragen die in het vonnis zijn genoemd. Na betaling van de laatste termijn heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klager betekend, omdat de vordering niet (volledig) voldaan zou zijn. De gerechtsdeurwaarder probeert vorderingen die nooit aan de rechter zijn voorgelegd te incasseren door betekening van het vonnis.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Klager heeft bij e-mail van 19 april 2020 een betalingsvoorstel gedaan ten behoeve van het dossier 251841068. Dit betreft het dossier waarin op 26 maart 2020 vonnis is gewezen. Bij brief van 20 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder het voorstel geaccepteerd, maar heeft in de bevestigingsbrief ook een ander dossier nummer genoemd waarvoor de betalingsregeling zou gaan gelden. Nadat klager de bedragen als genoemd in het vonnis had voldaan heeft de gerechtsdeurwaarder klager op 29 september 2020 gesommeerd het restant te voldoen. Klager heeft daartegen geprotesteerd. Deze protesten zijn door de gerechtsdeurwaarder (onjuist) geïnterpreteerd, namelijk als klacht tegen de proceskosten.

4.3 De kamer overweegt – gelijk met de gerechtsdeurwaarder ter zitting – dat de gerechtsdeurwaarder te voortvarend heeft gehandeld in de kwestie van de betalingsregeling. Dat de gerechtsdeurwaarder alle bij hem lopende vorderingen betrekt in één betalingsregeling is op zichzelf genomen mogelijk, maar de gerechtsdeurwaarder dient klager hierover helder te informeren. De gerechtsdeurwaarder had in zijn brief van 20 april 2020 duidelijk moeten aangegeven dat de bedragen naar rato over de twee dossiers zou worden verdeeld. Het enkel noemen van de totale som was in dit geval te weinig. Dit blijkt wel als klager op enig moment in de veronderstelling verkeert dat hij de bedragen uit het vonnis heeft voldaan, maar dat daar geen sprake van is. Bovenal, door alles in één regeling op te nemen, wekt de gerechtsdeurwaarder de indruk dat de titel, die de aanleiding was om tot een regeling te komen, thans ook gebruikt wordt  voor de vordering waar nog geen titel voor bestaat. Dat kan dan leiden tot oneigenlijke druk.

Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een verkeerde conclusie getrokken uit de mail van klager van 1 oktober 2020. Op basis van deze verkeerde conclusie – dat klager bezwaar maakte tegen de proceskosten – is de correspondentie van klager van 26 oktober en 1 november 2020 onjuist opgepakt/beantwoord.

4.4 Gelet op het hiervoor overwogene verklaart de kamer de klacht gegrond en zal aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel worden opgelegd, zij het de lichtste maatregel. Wat hierbij een rol speelt is dat de gerechtsdeurwaarder (op enig moment) de gemaakte fout heeft ingezien, tegemoet gekomen is aan de bezwaren van klager en zijn betalingen heeft geboekt in het dossier waar de titel in was verstrekt. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder de kosten van de betekening van het vonnis gecrediteerd en het griffierecht van de onderhavige procedure vergoed.

5. Maatregel

5.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.3 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:       

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.