ECLI:NL:TGDKG:2021:129 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686851 / DW RK 20/354 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:129
Datum uitspraak: 20-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/686851 / DW RK 20/354 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder meer geld van zijn bankrekening heeft ingehouden dan hij volgens het exploot van 1 april 2020 verschuldigd was. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juni 2020 met zaaknummer C/13/682495 DW RK 20/159 LV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686851 / DW RK 20/354 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 mei 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 juni 2020. Bij e-mail, ingekomen op 6 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 november 2020 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager gewezen vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 16 augustus 2019.
  • Bij brief van 22 januari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd.
  • Op 30 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klager. Bij exploot van 1 april 2020 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
  • Bij e-mail van 2 april 2020 heeft klager verzocht om toepassing van de beslagvrije voet.
  • Bij e-mails van 4, 9 en 14 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht om nadere bewijsstukken teneinde de beslagvrije voet zonodig toe te kunnen passen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. beslag op zijn bankrekening heeft gelegd, terwijl hij een betalingsregeling had lopen;
  2. geen rekening wil houden met de beslagvrije voet;
  3. meer geld van bankrekening heeft ingehouden dan hij volgens het exploot van 1 april 2020 verschuldigd was;
  4. geen specificatie stuurt van het openstaande bedrag.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift blijkt dat de betalingsregeling van 22 januari 2020 is komen te vervallen, omdat klager na de overeenkomst geen enkele betaling heeft verricht. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op de bankrekening van klager te leggen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de wetgever onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Nu dit niet is gebleken en klager dit na meerdere verzoeken van de gerechtsdeurwaarder om nadere bewijsstukken ook niet heeft aangetoond, is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d overweegt de voorzitter dat uit het exploot van 30 maart 2020 blijkt dat het verschuldigde bedrag € 555,51 bedroeg. In het exploot van 1 april 2020 is vermeld dat de kosten van dat exploot € 70,59 bedragen. De vordering bedroeg in totaal dus € 626,10. Dat is ook het bedrag dat de gerechtsdeurwaarder van de bank heeft ontvangen. De bank heeft kennelijk € 50,- in rekening gebracht voor de afwikkeling van het beslag, zoals gebruikelijk is bij beslagen onder de ABN AMRO Bank N.V. Voorts is niet gebleken dat klager om een specificatie van voornoemd bedrag heeft gevraagd, zodat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de beslissing van de voorzitter, omdat hij alle stukken naar de gerechtsdeurwaarder had gestuurd voor de berekening van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet niet toegepast en berekend. Klager heeft nooit een specificatie van de gerechtsdeurwaarders ontvangen van de beslagen bedragen. Ondanks dat klager hier meerdere keren om heeft gevraagd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.