ECLI:NL:TGDKG:2021:127 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/696283 / DW RK 21/27 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:127
Datum uitspraak: 20-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/696283 / DW RK 21/27 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd voor het griffierecht, terwijl er sprake is van een vonnis in incident en gedaagde niet ter zitting is verschenen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 januari 2021 met zaaknummer C/13/688954 DW RK 20/429 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/696283 / DW RK 21/27 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 augustus 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 september 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 12 januari 20210 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 12 januari 2021. Bij e-mail, ingekomen op 19 januari 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 november 2020 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 6 mei 2020 van de rechtbank te Alkmaar is klaagster veroordeeld tot het betalen van geldbedragen.
  • Bij exploot van 12 mei 2020 is het vonnis van 6 mei 2020 op verzoek van [   ]. aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Op 28 mei 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster.
  • Bij exploot van 3 juni 2020 is het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag aan klaagster betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. beslag op haar bankrekening heeft gelegd zonder rechtsgeldige titel;
  2. ook beslag heeft gelegd voor € 1.992,- griffierecht, terwijl sprake is van een vonnis in incident en gedaagde niet ter zitting is verschenen;
  3. het bankbeslag pas na vijf weken heeft afgewikkeld en de rekening heeft geblokkeerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 6 mei 2020 te executeren. Het vonnis is immers, zoals onder meer onder 3.12 in de beslissing is opgenomen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat sprake is van een vonnis in incident maakt het niet anders. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd conform de in het vonnis van 6 mei 2020 onder 3.10 en 3.11 genoemde bedragen. Indien klaagster bezwaren heeft tegen de hoogte van het te vorderen bedrag, zal zij deze bezwaren in een procedure bij de gewone rechter naar voren dienen te brengen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op 25 juni 2020 de verklaring derdenbeslag ex artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de ABN AMRO Bank N.V. heeft ontvangen. Op 3 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder de afdracht van de ABN AMRO Bank N.V. ontvangen, waarna de gerechtsdeurwaarder het dossier met klaagster heeft afgewikkeld. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.5 Voor zover klaagster verzoekt om onderhavige klacht gelijktijdig te behandelen met een aanhangig gemaakt verzetschrift ter zake een eerder ingediende klacht welke klacht als kennelijk ongegrond is afgewezen, ziet de voorzitter hier geen aanleiding voor, nu onderhavige klacht op zichzelf staat.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster – samengevat – het volgende aangevoerd. De voorzitter (alias de griffier KvG) heeft bewust de klachtgronden van klaagster onjuist geïnterpreteerd (en deze interpretatie is aan de gerechtsdeurwaarder bij begeleidend schrijven van de klacht als advies bekend gemaakt) teneinde de klacht kennelijk ongegrond te kunnen verklaren. Klaagster (en velen met haar) wordt aan alle kanten belazerd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klaagster ter zitting verklaarde maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff , plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. van Berkum mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.