ECLI:NL:TGDKG:2021:125 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/693422 / DW RK 20/577 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:125
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/693422 / DW RK 20/577 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: berisping en proceskostenveroordeling. De gerechtsdeurwaarders hebben in hun beantwoording richting klaagster niet adequaat gehandeld en veel te laat. 

Beslissing van 6 december 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/693422 / DW RK 20/577 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

en

3. [   ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 november 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Klaagster heeft per 15 december 2020 nadere stukken ingediend ter aanvulling van de klacht. Bij e-mail, ingekomen op 17 december 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021 alwaar de klaagster is verschenen en gerechtsdeurwaarder sub 2 (namens alle beklaagden) ter zitting telefonisch is gehoord. De uitspraak is bepaald op 6 december 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 15 januari 2009 is klaagster bij verstek veroordeeld tot betaling (van een vordering van [   ].) aan [   ]
  • Bij brief van 20 maart 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster namens [   ] (hierna: [   ]) gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering.
  • Bij brief van 8 april 2020 heeft klaagster aanvankelijk aangegeven dat de vordering zou zijn verjaard en dat het dossier daarom zou moeten worden gesloten. Indien de gerechtsdeurwaarders van mening zijn dat er wel sprake zou zijn van een openstaande vordering, dan wil klaagster daar bewijs van zien. In het bijzonder de onderliggende overeenkomst en bewijs dat de verjaring is gestuit.
  • Bij brief van 20 april 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd op de brief van klaagster en hebben zij aan de reactie toegevoegd het vonnis van 15 januari 2009.
  • Bij exploot van 1 mei 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders beslag laten leggen onder de werkgever van klaagster.
  • Bij exploot van 19 mei 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders het beslag aan klaagster overbetekend.
  • Bij brief van 20 mei 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders een kopie van de derdenverklaring aan klaagster toegestuurd.
  • Bij brief van 30 juni 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders een specificatie van de openstaande vordering aan klaagster gezonden.
  • In (of omstreeks 7) juli 2020 hebben klaagster en de gerechtsdeurwaarders telefonisch contact gehad.
  • Bij brief van 16 september 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster gesommeerd tot betaling van de openstaande vordering.
  • Bij brief van 23 september 2020 heeft klaagster geklaagd bij de gerechtsdeurwaarders over o.a. de gebrekkige informatieverstrekking en heeft zij afsluitend een aantal vragen aan de gerechtsdeurwaarders gesteld, waaronder de akte van cessie waaruit blijkt dat [   ] de vordering mag opeisen. Klaagster geeft aan binnen twee weken antwoord te willen ontvangen van de gerechtsdeurwaarders.
  • Bij klachtenformulier van 24 november 2020 heeft klaagster een klacht bij de kamer ingediend tegen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders.
  • Bij brief van 9 december 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd op de brief van 23 september 2020. De gerechtsdeurwaarders geven in de brief onder meer aan dat zij de akte van cessie hebben opgevraagd bij de opdrachtgever en dat zij hun opdrachtgever ‘per heden’ hebben moeten rappelleren om de inhoudelijke informatie over het dossier aan te leveren.
  • Bij e-mail van 15 december 2020 heeft klaagster gereageerd op de brief van de gerechtsdeurwaarders.
  • Bij brief van 17 december 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders (rechtstreeks naar klaagster) gereageerd op haar brief van 23 september 2020 en op de klacht die klaagster heeft ingediend bij de kamer, alsmede op de aanvulling van die klacht.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich – naar de voorzitter begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarders:

  • geen inhoudelijke informatie verschaffen over de vordering, terwijl zij hier herhaaldelijk om heeft gevraagd. Klaagster heeft slechts het vonnis gekregen en niet de akte van cessie, aangezien er een nieuwe eigenaar van het vonnis was. De gerechtsdeurwaarders hebben in een telefonisch gesprek in juli toegezegd dat klaagster de stukken zou krijgen. Klaagster heeft daarop twee maanden niets van de gerechtsdeurwaarders vernomen;
  • op een klacht van 23 september 2020 pas in december 2020 hebben gereageerd, nadat klaagster een klacht bij de kamer had ingediend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben schriftelijk aangevoerd dat klaagster herhaaldelijk door het kantoor is geïnformeerd, zodat de klachten niet juist en niet terecht zijn. Uit berichtgeving aan klaagster d.d. 17 december 2020 volgt dat klaagster voldoende is geïnformeerd en dat haar klachten niet gegrond en onjuist zijn.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) kunnen slechts klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden begrepen waarnemend-, toegevoegd- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, nu zij onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Bij klachten tegen een kantoor (c.q. een samenwer­kings­verband) dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (volgt uit ECLI:NL:GHAMS: 2013:2450). Nu uit de klacht alsmede de overgelegde producties niet kan worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht en namens de verweer voerende gerechtsdeurwaarders hieromtrent ook niets wordt gesteld, worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van voornoemd artikel oplevert.

4.4 Uit het verhandelde komt vooral naar voren dat de gerechtsdeurwaarders onvolledig en laat hebben gereageerd op vragen van klaagster. Door het eigen handelen van de gerechtsdeurwaarders is er (langdurig) spraakverwarring ontstaan over een akte van cessie, die op deze specifieke situatie niet van toepassing was. Door gebruikmaking van een oude tekst in de brief van 20 maart 2020 waarin [   ] (voorheen [   ]) nu geïntroduceerd werd als ‘eigenaar van de vordering’, zijn bij klaagster vragen gerezen over de rechtmatigheid van die verkregen vordering, of zoals klaagster meermaals stelt “opgekochte vordering”. Door de gehanteerde tekst was het voor klaagster onvoldoende duidelijk  dat het hier om dezelfde juridische entiteit ging en het slechts  een naamswijziging van die juridische entiteit betrof, dus dat van cessie geen sprake was. In plaats daarvan zijn de gerechtsdeurwaarders meegegaan in de aanname van klaagster en hebben zij een toezegging gedaan om de akte van cessie boven water te krijgen, om vervolgens die toezegging niet na te komen – wat logisch was omdat er geen cessie was geweest. De stelling van de gerechtsdeurwaarder ter zitting dat hij begrepen heeft dat het misverstand reeds telefonisch aan klaagster zou zijn uitgelegd, wordt door klaagster bestreden. Daarnaast blijkt niet uit de stukken dat daar sprake van is geweest.

4.5 Voorts mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso- of executiezaak binnen een redelijke termijn (van veertien dagen) beantwoordt. In het onderhavige geval heeft klaagster bij brief van 23 september 2020 een uitvoerig uiteengezette klacht bij de gerechtsdeurwaarders ingediend. De gerechtsdeurwaarders hebben hier eerst bij brief van 9 december 2020 op gereageerd, nadat klaagster een klacht bij de kamer had ingediend. De formele afhandeling van de klacht van 23 september 2020 is pas bij brief van 17 december 2020 door de gerechtsdeurwaarders afgerond.

4.6 Het pas reageren op correspondentie onder de druk van indiening van een klacht bij de kamer, is niet een gedraging die een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. De gerechtsdeurwaarder bewaakt niet alleen de belangen van de opdrachtgever, maar ook die van de  schuldenaar en daar hoort een tijdige en volledige reactie op verzoeken bij.

4.7 Nu beide onderdelen van de klacht gegrond zijn, acht de kamer de oplegging van  een berisping aan alle drie gerechtsdeurwaarders passend en geboden.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan kosten van klaagster;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dienen te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan ieder van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.