ECLI:NL:TGDKG:2021:124 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/695500 / DW RK 20/646 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:124
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/695500 / DW RK 20/646 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld door onder dwang bijdragen van klager te vorderen, zonder dat hij in het bezit is van stukken die dat rechtvaardigen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.*****UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 7 maart 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:314, [- wijst het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 6 december 2021 af]*****

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 22 december 2020 met zaaknummer C/13/682030 / DW RK 20/139 JT / JD en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/695500 / DW RK 20/646 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail van 11 mei 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 22 december 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 december 2020. Bij e-mail met bijlagen ingekomen op 30 december 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Op 4 januari en 8/12 oktober 2021 heeft klager aanvullende stukken toegestuurd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 6 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij verstekvonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 18 juni 2019 is klager (kort gezegd) veroordeeld tot betaling van € 675,00 aan de VVE van het gebouw waarin klager woont, vermeerderd met rente daarover en de buitengerechtelijke kosten. Ook is klager veroordeeld om vanaf 1 juni 2019 – zo lang hij eigenaar is van (het appartementsrecht van) de woning - € 75,00 per maand te betalen aan de VVE, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, tot een maximum van € 25.000,00.

-           Klager is op 5 juli 2019 in verzet gegaan tegen dit vonnis. Bij vonnis van 29 januari 2020 heeft de kantonrechter dit verzet ongegrond verklaard.

-           Bij e-mail van 8 februari 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder gewezen op besluiten van de Algemene Ledenvergadering van 23 november 2019.

-           Bij e-mail van 21 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder geantwoord dat uit het vonnis van 29 januari 2020 blijkt dat klager niet bevoegd was de Algemene Ledenvergadering van 23 november 2019 uit te schrijven en dat de toen genomen besluiten niet rechtsgeldig zijn.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld door onder dwang bijdragen van klager te vorderen, zonder dat hij in het bezit is van stukken die dat rechtvaardigen. Klager stelt dat de notulen van de Algemene Ledenvergadering rechtsgeldig zijn en dat de gerechtsdeurwaarder die ten onrechte terzijde heeft gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Dit volgt uit artikel 34 Gerechtsdeurwaarderswet. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Dat is niet het geval. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij documenten niet serieus neemt, waaruit zou blijken dat de vordering van de VVE niet rechtmatig is. Die vordering is echter gebaseerd op een vonnis van de kantonrechter van 20 januari 2020, waarin klager is veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen aan de VVE. De gerechtsdeurwaarder heeft opdracht gekregen om dat vonnis ten uitvoer te leggen. Hij is bevoegd om dit te doen, en is op grond van artikel 11 Gerechtsdeurwaarderswet (behoudens uitzonderingen, die in deze zaak niet van toepassing zijn) zelfs verplicht om dit te doen. Voor zover klager het niet eens is met de inhoud van het vonnis dient hij zich niet tot de gerechtsdeurwaarder te wenden, maar tot de civiele rechter. Hij had in hoger beroep kunnen gaan om zijn argumenten tegen de vordering te laten beoordelen door de rechter, maar heeft dit niet gedaan. Dat de gerechtsdeurwaarder onder deze omstandigheden het vonnis van 20 januari 2020 ten uitvoer heeft gelegd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarvoor behoeft de gerechtsdeurwaarder – in tegenstelling tot wat klager aanvoert – geen overige ‘stukken’ te hebben om de vordering te rechtvaardigen. Van onzorgvuldig handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat de gang van zaken bij de VVE niet rechtsgeldig is. Klager heeft stukken waaruit dat zou blijken naar de kamer opgestuurd, maar de voorzitter heeft de stukken niet betrokken bij de beslissing.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klager overgelegde stukken maken dit niet anders. Er is geen reden waarom het tenuitvoerleggen van het vonnis van 20 januari 2020 een tuchtrechtelijk verwijt zou opleveren. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr.  L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.