ECLI:NL:TGDKG:2021:123 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/693256 / DW RK 20/572 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:123
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/693256 / DW RK 20/572 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht ter executie heeft aangenomen zonder te controleren of er een rechtsgeldig contract is en een akte van cessie bestaat. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 17 november 2020 met zaaknummer C/13/686339 DW RK 20/329 MK/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/693256 / DW RK 20/572 MdV/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 juli 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 oktober 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 17 november 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 17 november 2020. Bij e-mail, ingekomen op 20 november 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 6 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 9 april 2020 van de kantonrechter te Dordrecht is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 23 april 2020 is het vonnis van 9 april 2020 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Bij brief van 24 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd.
  • Bij brief van 16 juni 2020 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de vordering.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht ter executie heeft aangenomen zonder te controleren of er een rechtsgeldig contract is en een akte van cessie bestaat. Dit levert een schending van het recht op een eerlijke rechtsgang en het recht gehoord te worden bij de rechter op, aldus klager.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de bezwaren van klager tegen de vordering heeft doorgestuurd naar de opdrachtgever. De reactie hierop is bij brief van 30 juli 2020 aan klager teruggekoppeld. Als klager het niet eens is met de vordering, ligt het op zijn weg om een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het is noch aan de gerechtsdeurwaarder noch aan de voorzitter van de kamer om inhoudelijk in te gaan op de vordering.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat er geen contract bestaat tussen klager en [ ]. Als dit wel bestaat dan wil klager dit zien van de gerechtsdeurwaarder.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.