ECLI:NL:TGDKG:2021:122 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/689125 / DW RK 20/441 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:122
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/689125 / DW RK 20/441 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder de vordering van klager heeft doen oplopen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

Beslissing van 6 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 18 augustus 2020 met zaaknummer C/13/679492 DW RK 20/62 LvB/RH het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/689125 / DW RK 20/441 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 februari 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op   23 juli 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd.

Bij beslissing van 18 augustus 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 augustus 2020. Bij e-mail, ingekomen op 28 augustus 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.  De uitspraak is bepaald op 6 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • op 19 juli 2017 is klager bij verstek veroordeeld tot het betalen van een vordering van Bol.com;
  • op 1 augustus 2017 is het vonnis aan klager betekend;
  • op 28 september 2017, 1 juni 2018 en 9 augustus 2018 is een betalingsregeling overeengekomen;
  • op 20 september 2017, 22 mei 2018, 27 juli 2018 en 25 juni 2019 is beslag op roerende zaken aangekondigd;
  • op 26 september 2019 is loonbeslag gelegd;
  • op 11 november 2019 is dit beslag tijdelijk opgeschort, op 19 november 2019 is het beslag hervat;
  • op 26 februari 2020 is het beslag opgeheven omdat de vordering was geïncasseerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende:

  1. de oorspronkelijke vordering bedroeg € 4,58 en is opgelopen tot € 577,00. De hoofdsom in het vonnis was in plaats van € 4,58 vastgesteld op € 85,00;
  2. de gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven het bezwaar voor te leggen aan [   ], maar zonder dat er bericht was ontvangen van [   ] heeft de gerechtsdeurwaarder loonbeslag gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor of tegen een medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt als volgt overwogen. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere tenuitvoerlegging daarvan. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Overigens is niet gebleken dat dat de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk was voor het vaststellen van de hoogte van de vordering. Daarnaast wordt overwogen dat indien klager het niet eens was met de hoogte van de hoofdsom, hij al in een veel eerder stadium zich had kunnen verweren, bijvoorbeeld toen hij op 14 april 2017 een zogenaamde 14 dagen brief ontving, of op de zitting van de kantonrechter op 19 juli 2017. Ook had hij verzet kunnen aantekenen, of in kunnen gaan op de uitnodiging van 30 mei 2018 om het dossier te bespreken. Klager heeft immers een advocaat die hem daarin had kunnen raden. Het is niet aan de tuchtrechter te oordelen over de rechtmatigheid en de hoogte van de vordering.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt overwogen dat het loonbeslag is gelegd op 26 september 2019. De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 november 2019 meegedeeld dat het beslag tijdelijk was opgeschort omdat de advocaat van klager op 4 november 2019 bezwaar had gemaakt tegen de executie van het vonnis. Op 19 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een overzicht van het openstaande bedrag aan klager en aan zijn advocaat gestuurd en is het beslag vervolgens hervat. De stelling van klager dat er loonbeslag is gelegd nadat zijn advocaat had geklaagd op 4 november 2019 is dus niet juist. Voor zover klager heeft bedoeld dat het loonbeslag aangekondigd had moeten worden voor dat het op 26 september 2019 werd gelegd wordt overwogen dat er geen wettelijke bepaling bestaat die dit voorschrijft.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – zakelijk samengevat – aangevoerd dat hij bezwaar maakt tegen de (oorspronkelijke) vordering van € 4,58 die opgelopen is tot een aanzienlijk bedrag.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klager overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.