ECLI:NL:TGDKG:2021:121 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/679747 / DW RK 20/67 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:121
Datum uitspraak: 06-12-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/679747 / DW RK 20/67 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder zijn privé gegevens niet onleesbaar heeft gemaakt in de beschikking voordat hij deze naar derden heeft gestuurd ten gunste van een beslaglegging. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 februari 2020 met zaaknummer C/13/667693 / DW RK 19/296 DB/FK en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/679747 / DW RK 20/67 MdV/SM  ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: drs. [   ]

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlage ingekomen op 8 juni 2019 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij e-mail met bijlagen ingekomen op 18 juli 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift is op 19 juli 2019 aan klager toegezonden. Bij beslissing van 4 februari 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 4 februari 2020. Bij e-mail, ingekomen op 13 februari 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail, ingekomen op 20 augustus 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders op het verzetschrift van klager gereageerd. Bij e-mail, ingekomen op 16 september 2020, heeft klager gereageerd op de reactie van de gerechtsdeurwaarders. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2021 alwaar de gemachtigde van klager en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 6 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  1. Bij beschikking van 5 november 2018 heeft de rechtbank Oost Brabant bij voorlopige voorziening bepaald dat klager met ingang van 27 september 2018 een bedrag van € 2.100,00 per maand moet betalen tot levensonderhoud van zijn ex-vrouw.
  2. Op verzoek van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is het kantoor van de gerechtsdeurwaarder belast met de betekening en tenuitvoerlegging van deze beschikking.
  3. Op 24 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd onder de Volksbank op een (zakelijke) rekening van klager.
  4. Bij brief van 27 mei 2019 heeft klager bij het LBIO bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag onder de bank.
  5. Bij exploot van 7 juni 2019 heeft een collega gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd onder een huurder op de huurpenningen die deze aan klager verschuldigd is.
  6. Bij brief van 16 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van het LBIO gereageerd op zijn brief van 27 mei 2019.

4. De oorspronkelijke klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onrechtmatig beslag heeft gelegd op zijn zakelijke bankrekening omdat door de gerechtsdeurwaarder geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Aan zijn verzoek om het beslag binnen 3 dagen op te heffen en klager daarvan een bewijs toe te sturen is geen gehoor gegeven.

2.2 Daarnaast wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij beslag heeft gelegd onder een huurder van klager op de huurpenningen, met het verzoek via een derdenverklaring opgave te doen van hetgeen hij onder zich heeft en dat vervolgens af te dragen aan de gerechtsdeurwaarder. Aan het exploot is de beschikking van de rechtbank gehecht met daarin vermeld de persoonsgegevens van klager, hetgeen in strijd is met de AVG wetgeving en artikel 7 van de gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming van de persoonsgegevens. De aangehechte beschikking is niet nodig bij het verrichten van de bij of krachtens de wet of door de opdrachtgever opgedragen taken en werkzaamheden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.2 Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht als weergegeven onder 2.1 is dat onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet is verbonden. Het huidige “systeem van de beslagvrije voet” is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Dit systeem staat overigens wel ter discussie en heeft inmiddels geleid tot een aangenomen maar nog niet in werking getreden wet waarbij onder meer samengevat is bepaald dat een bepaald bedrag aan leefgeld voor de schuldenaar buiten het beslag moet worden gehouden.

4.3 Zolang deze wet nog niet in werking is getreden blijft het huidige systeem van toepassing. Uit (civiele en tucht)rechtspraak volgt dat onder omstandigheden met de regeling van artikel 475c Rv ook bij een bankbeslag rekening moet worden gehouden. Die rechtspraak heeft in de kern één ding gemeen. Aan het doel en de strekking van de beslagvrije voet wordt afbreuk gedaan als door het beslag op een bankrekening geen geld meer ter beschikking is voor het primaire levensonderhoud van de beslagdebiteur.

4.4 Om vast te stellen of hiervan sprake is heeft de gerechtsdeurwaarder informatie van klager nodig voorzien van bewijsstukken die de informatie ondersteunen. Dat klager die informatie heeft verschaft, blijkt niet uit de stukken. Uit de door klager aan het LBIO verzonden brief volgt die informatie niet. Daarin staat algemene informatie over zijn inkomen en allerlei opmerkingen over voorgenomen maatregelen die zich op dat moment nog niet hadden voorgedaan. Nader onderzoek daarnaar is overigens mosterd na de maaltijd vanwege het feit dat het beslag volgens de gerechtsdeurwaarder slechts doel heeft getroffen voor een bedrag van € 104,18. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder is op dit onderdeel van de klacht niet gebleken.

4,5 Klachtonderdeel 2.2  treft geen doel vanwege het feit dat het meesturen van de beschikking aan de derde beslagene (de huurder) berust op een wettelijke grondslag. In artikel 475  lid 2 Rv is bepaald dat aan de derde-beslagene een afschrift van het in lid 1 bedoelde exploot wordt gelaten (d.w.z.: betekend), als ook van i) de executoriale titel (de beschikking) en ii) het formulier (in duplo) waarop de in art. 476a-b Rv bedoelde schriftelijke verklaring 'kan worden gedaan'.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat het juist is te stellen dat het meesturen van de aangehechte beschikking berust op een wettelijke grondslag. Echter het tuchtrechtelijk laakbaar handelen zit in het feit dat de beklaagden nagelaten hebben de persoonsgegevens van klager te blurren (onzichtbaar maken) om te voorkomen dat er in strijd met de AVG wetgeving en artikel 7 van de gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming van de persoonsgegevens zou worden gehandeld.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer wil nog wel opmerken dat zij het begrijpt dat klager het onwenselijk vindt dat zijn gegevens bij partijen terechtkomen bij wie hij dat liever niet heeft, maar de gerechtsdeurwaarders konden – ingegeven door de wet – niet anders. Van de gerechtsdeurwaarder kan nu eenmaal niet worden verwacht dat hij in voorkomende gevallen eigenhandig gaat bepalen welke onderdelen uit (authentieke) stukken onzichtbaar moeten worden gemaakt  en welke niet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.