ECLI:NL:TGDKG:2021:118 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/690195 / DW RK 20/486 Mdv/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:118
Datum uitspraak: 12-11-2021
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/690195 / DW RK 20/486 Mdv/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder nakosten in rekening heeft gebracht, terwijl geen vonnis van de rechtbank is overgelegd. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 november 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 september 2020 met zaaknummer C/13/682248 DW RK 20/148 JT/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/690195 / DW RK 20/486 Mdv/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

kandidaat gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 juli 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 8 september 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 september 2020. Bij brief, ingekomen op 18 september 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 12 november 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 september 2019 is klager veroordeeld in de proceskosten ad € 1.500,-.
  • Bij exploot van 18 februari 2020 is de beschikking van 11 september 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Onder intrekking en buiten effectstelling van het exploot van 18 februari 2020 is de beschikking van 11 september 2019 opnieuw bij exploot van 12 maart 2020 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

  1. de gerechtsdeurwaarder tot drie keer toe verschillende verschuldigde bedragen heeft gevorderd;
  2. de gerechtsdeurwaarder nakosten in rekening heeft gebracht, terwijl er helemaal geen vonnis van de rechtbank is overgelegd;
  3. de tenaamstelling van de schuldeiser niet klopt met de feitelijke stand van zaken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarders wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat hij in het exploot van 18 februari 2020 per abuis ook de proceskosten ad € 379,50 die de schuldeiser verschuldigd is heeft opgenomen in het betalingsbevel. De gerechtsdeurwaarder heeft deze omissie bij exploot van 12 maart 2020 hersteld. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. Na de betekening op 12 maart 2020 is besloten om de proceskosten die de schuldenaar moet betalen alsnog te verrekenen met de proceskosten die klager verschuldigd is. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder in de specificatie van 2 april 2020 opgenomen. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager bij beschikking van 11 september 2019 is veroordeeld in proceskosten. Aangaande de afrekening van nakosten dan wel nasalaris geldt als leidraad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BO8910). Daaruit volgt dat de partij die beschikt over een vonnis waarin ten laste van zijn wederpartij een kostenveroordeling is uitgesproken, uit hoofde van dat vonnis beslag kan leggen voor nakosten. Enkel wanneer bij de executie over de hoogte van de nakosten een geschil ontstaat, dienen de kosten door de rechter te worden begroot. Hieruit volgt dat in beginsel de executie kan worden aangevangen zonder dat de nakosten, bij voorbaat in het vonnis of nadien bij bevelschrift, door de rechter zijn begroot. Er is dan ook geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Uit het verweerschrift blijkt dat de opdrachtgever alsnog een bevelschrift voor de nakosten wil halen, maar dat hij hiertoe nog niet is overgegaan omdat er gepoogd wordt om de zaak alsnog in der minne op te lossen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de gerechtsdeurwaarder in de betekeningsexploten de tenaamstelling van de schuldeiser conform de beschikking van het gerechtshof overgenomen. Klager heeft niet onderbouwd waarom deze tenaamstelling niet juist zou zijn. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat:

  1. hij de rechtmatigheid van de voorzittersbeslissing bestrijdt, nu de procedure fouten vertoont die vergelijkbaar zijn met de tal van gebreken in de eerder gevoerde civiele procedure;
  2. de fout van de gerechtsdeurwaarder niet wordt ontkend door de voorzitter. Nu de fout wordt toegegeven kan het klager niet kan worden verweten en kunnen de fouten die daaruit voortvloeien onmogelijk voor rekening van klager komen;
  3. de gerechtsdeurwaarder, met het naar zich toetrekken van de fout, de handelwijze van de advocaat in kwestie ([   ]) onder de tafel schuift;
  4. de (wettelijke) vertegenwoordiging tijdens de behandeling bij het hof in Arnhem vragen oproept, temeer omdat de vereniging niet over financiële middelen zou beschikken. Klager vindt het schandalig dat de vereniging, middels een procedure, klager een hak heeft willen zetten nadat hij zich twintig jaar voor de vereniging heeft ingezet;
  5. de gerechtsdeurwaarder op 14 februari, een dag na het overlijden van de moeder van klager, is ingeschakeld ten bate van de vordering. Dit moet worden opgehelderd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van het onder a. in verzet aangevoerde merkt de kamer op dat de handelwijze van de voorzitter niet ter beoordeling staat.

7.2 Ten aanzien van het onder b. in verzet aangevoerde overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de betreffende klachtonderdelen toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.3 Ten aanzien van het onder c, d. en e. in verzet aangevoerde overweegt de kamer dat klager niet kan worden ontvangen in klachten die hij voor het eerst aanvoert in verzet. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht(onderdelen) te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van het in verzet aangevoerde onder a, c, d en e;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.