ECLI:NL:TGDKG:2021:115 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/693827 / DW RK 20/602

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:115
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/693827 / DW RK 20/602
Onderwerp:
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster beklaagt zich over het onbeantwoord laten van e-mails, het stuiten van de verjaring door middel van exploten en de hoofdsom. Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 december 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/693827 / DW RK 20/602 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [  ],

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 december 2020, aangevuld bij brief, ingekomen op 4 december 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op

20 januari 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 november 2021 alwaar de gemachtigde van klaagster telefonisch is gehoord en de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 27 december 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Breda van 17 februari 2014 is klaagster bevolen mee te werken aan een omgangsregeling en is bepaald dat klaagster een dwangsom van € 250,- per dag zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met een maximum van

€ 10.000,-.

-           Op 16 september 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster.

-           Bij brief van 24 september 2020 heeft de zus van klaagster zich als gemachtigde van klaagster gewend tot de gerechtsdeurwaarder. In de brief is bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de verbeurde dwangsom en is tegen de executiekosten en de hoogte van de beslagvrije voet. Verder is in de brief een betalingsvoorstel gedaan.

-           Bij e-mail van 9 oktober 2020 heeft de zus van klaagster over haar brief van 24 september 2020 gerappelleerd.

-           Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster het standpunt van de opdrachtgever doorgegeven. Hierop heeft de zus van klaagster bij e-mail van 16 oktober 2020 gereageerd.

-           Bij e-mails van 21 oktober 2020 hebben de gerechtsdeurwaarder en de zus van klaagster meerdere malen met elkaar gecorrespondeerd.

-           Bij brief van 11 november 2020 heeft de zus van klaagster een klacht ingediend bij het gerechtsdeurwaarderskantoor.

-           Bij e-mail van 17 november 2020 heeft de advocaat van klaagster, mr. [  ], verzocht om de reactie op de klachten van klaagster via haar zus aan hem te richten.

-           Bij e-mail van 26 november 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een inhoudelijke reactie op de klachten van klaagster verzonden naar de advocaat van klaagster.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: niet reageert op e-mails van klaagster en/of haar gemachtigde zus;

b: niet reageert op voorstellen voor een betalingsregeling;

c: onnodig kosten maakt:

d: heeft vastgehouden aan een hoofdsom die duidelijk niet correct was.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de brief van de zus van klaagster van 24 september 2020 heeft voorgelegd aan zijn opdrachtgever en dat hij na ontvangst van een reactie aanvullende vragen aan de opdrachtgever heeft gesteld. Nadat de gerechtsdeurwaarder op 9 oktober 2020 opnieuw een reactie van de opdrachtgever had ontvangen, heeft hij klaagster hier bij e-mail van 15 oktober 2020 van op de hoogte gebracht. De gerechtsdeurwaarder was voor een inhoudelijke reactie op de brief van de zus van klaagster weliswaar afhankelijk van de opdrachtgever, maar van de gerechtsdeurwaarder had mogen worden verwacht dat hij in ieder geval de ontvangst van de brief van de zus van klaagster had bevestigd en daarbij had vermeld dat de brief zou worden doorgezonden naar de opdrachtgever. De kamer is echter van oordeel dat de reactietermijn op de brief van 24 september 2020 in dit geval niet zo lang is dat de gerechtsdeurwaarder hier een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ten aanzien van de op 11 november 2020 ingediende klacht wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder op 26 november 2020 tijdig heeft gereageerd door een reactie te versturen aan de advocaat van klaagster. Daarmee is de indiener van de klacht, de zus van klaagster weliswaar gepasseerd, maar de advocaat van klaagster had bij e-mail van 17 november 2020 aangegeven dat de correspondentie met hem gevoerd kon worden. Daar mocht – of moest zelfs – de  gerechtsdeurwaarder op af gaan.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt klaagster dat voor de stuiting van de verjaring van de dwangsommen had kunnen worden volstaan met een (aangetekende) brief of e-mail, wat aanzienlijk minder kosten met zich brengt voor de schuldenaar dan stuiting middels een exploot. De opdrachtgever heeft echter een gerechtvaardigd belang dat hij kan bewijzen dat de stuitingsverklaring daadwerkelijk door klager is ontvangen en heeft daarom belang bij stuiting door middel van een exploot (art. 3:37 BW). Het is niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever heeft gevolgd en de gewenste stuitingsexploten heeft uitgebracht. Volgens artikel 3 Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders (Btag) mag een gerechtsdeurwaarder kosten innen voor inning, verdere tenuitvoerlegging en verdeling van de opbrengst van beslag op vorderingen tot periodieke betalingen, per maand waarin de gerechtsdeurwaarder een betaling van de derde int. Niet aangetoond dan wel gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder kosten heeft berekend die niet in overeenstemming zijn met het Btag. 

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d stelt de kamer voorop dat de gerechtsdeurwaarder in beginsel mag uitgaan van de informatie die hij van zijn opdrachtgever ontvangt. Klaagster stelt dat blijkens het toen geldende ouderschapsplan geen omgang met de vader zou plaatsvinden op 22 mei 2014 en

28 juli 2014 en dat daarom voor deze data geen dwangsom kan zijn verbeurd. Klaagster heeft echter niet aannemelijk heeft gemaakt of onderbouwd dat de gerechtsdeurwaarder kennis had van het ouderschapsplan. Indien klaagster het niet eens is met de verbeurde dwangsommen ligt het in beginsel op haar weg zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

5.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A.K. Mireku en

mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

27 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.