ECLI:NL:TGDKG:2021:114 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/687335 / DW RK 20/380

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:114
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/687335 / DW RK 20/380
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich over de wijze waarop zij door de gerechtsdeurwaarder wordt aangeschreven. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 december 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 juli 2020 met zaaknummer C/13/683810 / DW RK 20/209 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/687335 / DW RK 20/380 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 12 mei 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (medewerkers van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 19 juli 2020, heeft klaagster pro forma verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft de gronden van het verzet ingediend bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 2 augustus 2020. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 15 november 2021 aangegeven niet ter zitting te kunnen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 november 2021 alwaar klaagster telefonisch is gehoord. De uitspraak is bepaald op 27 december 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van [  ] (voorheen [  ]) op huurder [  ].

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder zich schuldig maakt aan schending van artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling door haar nog steeds als meneer aan te spreken, terwijl ze al sinds 2017 als vrouw geregistreerd staat in de Basisregistratie persoonsgegevens (Brp).

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een (medewerker van een) kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klaagster kan worden aangemerkt als vallende onder haar verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde huurovereenkomst van

1 oktober 2003 tussen klaagster en [  ] blijkt dat de overeenkomst is gesloten op naam van

[  ]. De gerechtsdeurwaarder handelt dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar door klaagster aan te schrijven onder deze naam. Dat zij inmiddels afstand heeft gedaan van deze tenaamstelling en thans door het leven gaat als [  ] maakt het niet anders. Niet gesteld of gebleken is immers dat klaagster de tenaamstelling in het huurcontract heeft aangepast. Evenmin is aangetoond dat klaagster haar tenaamstelling heeft gewijzigd in de Brp.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij de gerechtsdeurwaarder eerder had medegedeeld dat zij mevrouw [  ] is en dat de gerechtsdeurwaarder haar blijft aanschrijven met [  ].

6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat de tenaamstelling van haar huurcontract nog steeds niet is gewijzigd, omdat [  ] die aanpassing, ondanks meerdere verzoeken van klaagster hiertoe, al jaren weigert.

6.3 Klaagster heeft in haar klacht aangegeven dat zij sinds 2017 in de Brp staat ingeschreven als [  ]. Dit heeft zij bij de kamer ook aangetoond.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

Bij e-mail van 15 november 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder naar het verweerschrift naar aanleiding van de klacht van klaagster gerefereerd. De gerechtsdeurwaarder heeft hierbij tevens een door klaagster volgeschreven retourenvelop van klaagster gevoegd. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klaagster stelselmatig medewerkers van het kantoor beledigt, bedreigt en uitscheldt.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer overweegt hierbij dat de gerechtsdeurwaarder de Brp pas mag raadplegen als sprake is van een concrete opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling. Het versturen van een brief, zoals in deze zaak, is geen ambtshandeling. Nu de gerechtsdeurwaarder in dit geval enkel brieven aan klaagster heeft verzonden, was de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd om de Brp te raadplegen. De kamer merkt verder op dat als klaagster het niet eens is met de wijze waarop zij door de gerechtsdeurwaarder wordt aangesproken of aangeschreven, het constructiever zou zijn als zij dit op een correcte wijze aan de gerechtsdeurwaarder laat weten. De grove en diffamerende wijze waarop klaagster de correspondentie voert, is bepaald niet constructief.

8.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A.K. Mireku en

mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

27 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.