ECLI:NL:TGDKG:2021:113 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/682520 / DW RK 20/162

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:113
Datum uitspraak: 27-12-2021
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/682520 / DW RK 20/162
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslagvrije voet is ten onrechte op nihil gesteld. De gerechtsdeurwaarder mocht de titel executeren. Ontvangst van de brief van de gemachtigde van klager is niet bevestigd en evenmin is bericht dat de brief ter beantwoording is doorgezonden aan de opdrachtgever. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van waarschuwing opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 december 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/682520 / DW RK 20/162 MdV/WdJ ingesteld door:

1. [  ],

2. [  ],

wonende te [  ],

klagers,

gemachtigde: mr. [  ],

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 april 2020, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 november 2021 alwaar de gemachtigde van klagers, klager sub 1 en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 27 december 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klagers gewezen vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 14 juli 2017.

-           Op 17 december 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst ten laste van klagers, waarbij de beslagvrije voet (BVV) op nihil is vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft tevens op 20 december 2019 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klagers.

-           Bij exploten van 20 december 2019 zijn de processen-verbaal van de gelegde beslagen aan klagers betekend.

-           Bij brief van 7 januari 2020 heeft de gemachtigde van klagers bezwaar gemaakt tegen de gelegde beslagen en heeft hij verzocht de beslagen op te heffen.

3. De klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: de beslagvrije voet bij het beslag onder de Belastingdienst ten onrechte op nihil heeft vastgesteld;

b: artikelen 1, 2 en 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders heeft geschonden;

c: onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te reageren op de brief van hun gemachtigde van 7 januari 2020.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat “het in de praktijk gebruikelijk is dat wanneer de schuldenaar een koopwoning bezit, inkomen uit een dienstverband heeft en hypotheekrente van het inkomen aftrekt, om beslag op de mogelijke voorlopige teruggave van de fiscus te overwegen” Voorts stelt de gerechtsdeurwaarder dat “indien de deurwaarder in zo’n geval niet over alle (recente) inkomensbronnen van de schuldenaar beschikt, daarbij de BVV in de regel op € 0,00 wordt gezet”. Dit standpunt is echter niet juist. Volgens rechtspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:765) geldt dat het leggen van beslag op de voorlopige teruggaaf in het geval er ook beslag op het inkomen ligt geen extra afdrachten oplevert en dus als het maken van nodeloze kosten tuchtrechtelijk laakbaar is. Ter zitting is verder duidelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder bekend was met het feit dat beslag lag op het inkomen van klager, zodat het beslag in beginsel geen baten had kunnen opleveren. Daarnaast geldt dat voor nihilstelling van de BVV in deze omstandigheden geen wettelijke grondslag bestaat: volgens (het ten tijde van de beslaglegging vigerende) artikel 475b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de totale BVV pro rato worden omgeslagen per inkomstenbron. Dat klager geen nadeel heeft ondervonden, omdat de gerechtsdeurwaarder bij het al eerder gelegde loonbeslag rekening heeft gehouden met de totale geldende BVV, doet hieraan niet af. Dit onderdeel van de klacht is dus gegrond.

5.3 In klachtonderdeel b stellen klagers dat de gerechtsdeurwaarder hun belangen niet heeft afgewogen ten tijde van het leggen van het derdenbeslag, maar dat de gerechtsdeurwaarder slechts de belangen van de beslaglegger in acht heeft genomen. De kamer overweegt dat uit de overgelegde producties niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep niet onafhankelijk en ambtelijk onpartijdig heeft uitgeoefend. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klagers staan op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435  Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klagers. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kunnen klagers opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Bij brief van 7 januari 2020 heeft de gemachtigde van klagers bezwaar gemaakt tegen de gelegde beslagen en gesommeerd de beslagen op te heffen. Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat hij ervan op de hoogte is dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder is om eigenmachtig een beslag op te heffen en de gemachtigde kon dan ook weten dat de gerechtsdeurwaarder de brief van 7 januari 2020 ter beoordeling aan zijn opdrachtgever zou doorsturen. Anderzijds had van de gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht dat hij de ontvangst van de brief, waarin wordt geprotesteerd tegen de uitvoering van een beslag, had bevestigd en had bericht dat de brief zou worden doorgezonden naar de opdrachtgever. Nu beantwoording van de brief van de gemachtigde van klagers van 7 januari 2020 is uitgebleven en de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klagers niet heeft medegedeeld dat de brief ter beantwoording aan de opdrachtgever is doorgezonden, is ook dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

5.5 Met hun verzoek om schadevergoeding dienen klagers zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

5.6  De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.

5.7 Wanneer een klacht gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd. Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.8 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klagers het betaalde griffierecht vergoedt.

5.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen a en c gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klagers betaalde griffierecht ad

€ 50,- aan klagers vergoedt, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A.K. Mireku en

mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

27 december 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.