ECLI:NL:TGDKG:2021:109 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670838 DW RK 19/440 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:109
Datum uitspraak: 29-09-2021
Datum publicatie: 04-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/670838 DW RK 19/440 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: waarschuwing. De gerechtsdeurwaarder heeft een vergissing begaan, maar omdat het een vergissing betreft aangaande een beslag (ook al betreft het hier slechts de vooraankondiging, is de kamer van oordeel dat zorgvuldigheid dient te worden betracht. Immers de maatregel van beslag vormt op zichzelf een ernstige inbreuk de persoonlijke levenssfeer van een beslagene.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 september 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/670838 DW RK 19/440 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te Arnhem,

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te Groningen,

beklaagde.

Gemachtigde: [   ]

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 13 augustus 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 oktober 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2021 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 29 september 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • op 12 april 2019 is een vonnis van de kantonrechter van 3 april 2019 aan [   ] (hierna: de stichting), gevestigd aan de [   ] te [   ], betekend, met bevel het verschuldigde binnen twee dag te voldoen;
  • op 23 april 2019 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V., waarna het beslag op 26 april 2019 is overbetekend aan de stichting op het adres aan de [   ] te [   ];
  • op 5 juli 2019 heeft een gerechtsdeurwaarder beslag aangekondigd op roerende zaken aan het huisadres van klager, te weten [   ] te [   ].

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

  1. de aankondiging van het beslag op roerende zaken is in de postbus op klagers privéadres achtergelaten;
  2. de gerechtsdeurwaarder dreigt per e-mail.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen (medewerkers van) een gerechtsdeurwaarderskantoor. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2450). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Nu de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid draagt voor de aldaar werkzame medewerkers, moet hij verantwoordelijk worden gehouden voor de behandeling van het dossier van klager. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gdw.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Vastgesteld kan worden dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte op het huisadres van klager een aankondiging beslag op roerende zaken heeft aangekondigd. Dit had moeten gebeuren op het adres van de stichting, de [   ] te [   ]

4.3 De gerechtsdeurwaarder erkent dat dit niet juist is, maar verweert zich onder meer door te stellen dat klager ook bestuurder is van de besloten vennootschap [   ]. die wel is gevestigd op klagers huisadres. Verder stelt de gerechtsdeurwaarder dat klager in zijn correspondentie met de gerechtsdeurwaarder dit punt eerst niet heeft gemeld, maar pas ruim een maand later hierover een klacht indient.

4.4 Hoewel het hier gaat om een brief (en de gerechtsdeurwaarder daarvoor het BRP niet hoefde te raadplegen), kondigt de gerechtsdeurwaarder wel een maatregel aan waarvan klager terecht kan hebben gedacht dat er beslag zou worden gelegd op zijn privé goederen. Nu het beslag een maatregel betreft die op zichzelf een ernstige inbreuk vormt op de persoonlijke levenssfeer van een beslagene, kan de omstandigheid dat het een vergissing betreft de gerechtsdeurwaarder niet baten. Handelingen omtrent beslagleggingen verlangen immers een hoge mate van zorgvuldigheid. De Kamer is van oordeel dat dit klachtonderdeel  gegrond is en de hierna te treffen maatregel rechtvaardigt.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder klager heeft gedreigd met maatregelen die de gerechtsdeurwaarder niet mag nemen. Nu klager de vordering niet heeft voldaan is de gerechtsdeurwaarder gerechtigd executiemaatregelen te treffen en dit als zodanig te communiceren naar klager (al dan niet via de mail). Hierbij is niet van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen gebleken.

4.6 Gelet op het onder 4.4 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond en zal voor het gegronde klachtonderdeel een maatregel worden opgelegd, zij het de lichtste maatregel. Wat daarbij een rol speelt is de omstandigheid dat het hier om een (voor)aankondiging van beslag gaat en niet de beslaglegging zelf. Daarnaast is de kamer er voldoende van overtuigd dat het inderdaad een incident betreft, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft aangevoerd. De kamer gaat er dan ook vanuit dat de gerechtsdeurwaarder maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen.

5. Maatregel

5.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop (in dit geval) een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.3 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:       

  • verklaart klachtonderdeel a. gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. Voetelink en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.