ECLI:NL:TGDKG:2021:103 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/683124 / DW RK 20/185 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:103
Datum uitspraak: 18-08-2021
Datum publicatie: 04-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/683124 / DW RK 20/185 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder hem niet heeft meegenomen in de betalingsafspraak die zijn ex-partner met de gerechtsdeurwaarder heeft, terwijl daarover is gecommuniceerd met de gerechtsdeurwaarder. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaard het verzet tegen die beslissing ongegrond

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 augustus 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 15 april 2020 met zaaknummer C/13/674973 DW RK 19/592 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/683124 / DW RK 20/185 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 11 november 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 19 november 2019. Bij verweerschrift, ingekomen op 4 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 15 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 15 april 2020. Bij e-mail, ingekomen op 27 april 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail van 28 april 2020 heeft klager zijn verzetschrift aangevuld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 juli 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 18 augustus 2021.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van 18 november 2015 van de rechtbank te Den Haag is klager (hoofdelijk) veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Klager en de gerechtsdeurwaarder hebben meermalen met elkaar gecorrespondeerd teneinde een fixatieregeling overeen te komen, hetgeen niet is gelukt.
  • Bij e-mail van 7 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager namens de opdrachtgever medegedeeld dat de fixatie is komen te vervallen en is klager verzocht de openstaande vordering te voldoen.  
  • Bij e-mail van 14 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de opdrachtgever niet kan instemmen met zijn verzoek om een vaststellingsovereenkomst.
  • Op 16 juli 2019 is beslag gelegd op de woning van klager.
  • Op 25 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er - voor zover de voorzitter begrijpt - samengevat over dat

De gerechtsdeurwaarder

  1. weigert tot een oplossing te komen;
  2. lukraak beslag legt en regelmatig dreigt met beslaglegging op de inboedel.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder namens de opdrachtgever meerdere voorstellen heeft gedaan teneinde de vordering te kunnen voldoen, maar dat klager deze voorstellen steeds niet heeft geaccepteerd. De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder weigert om mee te werken aan een oplossing stuit hierop af. De fixatieregeling waar klager naar verwijst die op 6 augustus 2018 is getroffen voor € 100,- per maand betreft een regeling die betrekking heeft op de ex-partner van klager en niet op klager. Klager heeft het laatste voorstel van de opdrachtgever voor een fixatieregeling voor € 350,- geweigerd. Er kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk laakbaar verwijt worden gemaakt.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Overigens heeft de gerechtsdeurwaarder geen beslag gelegd op de roerende zaken van klager.

4.4 Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat de gerechtsdeurwaarder bij het bankbeslag rekening dient te houden met de beslagvrije voet overweegt de voorzitter dat de beslagvrije voet in beginsel niet geldt indien er sprake is van een beslaglegging onder een bankinstelling. Onder omstandigheden kan er sprake van zijn dat toch een beslagvrije voet moet worden toegepast omdat uitgangspunt is dat klager een bestaansminimum moet overhouden om van te leven. In het onderhavige geval heeft klager niet met bewijsstukken of feiten aangetoond dat een beslagvrije voet moet gelden. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat hij tezamen met zijn toenmalige echtgenote, met wie hij in gemeenschap van goederen was gehuwd, mevrouw [   ], veroordeeld is tot het nabetalen van een woekerpolis. De veroordeling betreft een hoofdelijke veroordeling. De e-mail van 10 augustus 2018 die [   ] heeft gestuurd met betrekking tot het fixeren van de hoofdsom tot een bedrag van € 32.000,-  had ook betrekking op de schuld van klager en daarmee hebben klager en de gerechtsdeurwaarder ook een overeenkomst gesloten waaraan door klager wordt voldaan. De gerechtsdeurwaarder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan, nu hij bij het incasseren van de gemeenschappelijke hoofdsom alleen heeft gefixeerd ten aanzien van [   ].

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer merkt nog op dat, ongeacht het antwoord op de vraag of de uitleg die klager geeft aan de e-mail van zijn toenmalige echtgenote geeft, juist is, de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd dat het enkele verzenden van een voorstel, zoals zou zijn gedaan op 10 augustus 2018, niet automatisch een overeenkomst tot stand brengt. Daarvoor dient het voorstel eerst te worden aanvaard door de andere partij. En daarvan is hier gebleken.

7.2 De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.