ECLI:NL:TGDKG:2021:100 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/692323 / DW RK 20/546 MK/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:100
Datum uitspraak: 20-09-2021
Datum publicatie: 06-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/692323 / DW RK 20/546 MK/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Met klager is de kamer van oordeel dat de clausule ‘onder aftrek van bedragen die inmiddels zijn betaald’ zoals opgenomen in het beslagexploot teveel onduidelijkheid laat bestaan. Uit een beslagexploot moet duidelijk zijn voor welk bedrag beslag wordt gelegd en dit onderdeel moet zonder onnodige open einde zijn. Met deze clausule is die duidelijkheid er niet. Er is daarmee sprake van een gebrekkige specificatie.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 september 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/692323 / DW RK 20/546 ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 november 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 januari 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 20 september 2021.

Na het sluiten van de klachtbehandeling ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder nog een specificatie naar de kamer gestuurd waarop klager heeft gereageerd, met het verzoek deze stukken aan het dossier toe te voegen. Dit verzoek wordt afgewezen. Dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft aangegeven nog iets uit te zoeken en nadien een specificatie heeft verzonden maakt, anders dan waar partijen blijkbaar van uit zijn gegaan, niet dat dit onderdeel is van de klachtbehandeling.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           op 1 mei 2019 is vonnis gewezen in een verzet zaak, waarbij klager is veroordeeld een vordering te voldoen. Dit vonnis is op 15 mei 2020 aan klager betekend;

-           op 27 augustus 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op klagers uitkering. Dit beslag is op 1 september 2020 aan klager betekend.

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. het exploot van beslaglegging is onjuist aangezien de begunstigde niet juist is gespecificeerd. Mevrouw [..] woont niet in [..]. De gerechtsdeurwaarder had dit kunnen controleren in de BRP;

b. de vordering is onvoldoende gespecificeerd. Het vonnis van 1 mei 2019 is op geen enkele manier een rechtstreekse specificatie van de vordering;

c. op 11 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat na juni 2019 geen aanspraak meer gemaakt zou worden op klager;

d. de clausule in het beslagexploot waarin staat ‘onder aftrek van bedragen die inmiddels zijn betaald’ is onrechtmatig. Het exploot moet concreet en zonder open einde zijn;

e. de eerste beslaglegger [..] heeft de beslagvrije voet vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder dient deze beslagvrije voet te hanteren en niet een eigen vastgestelde beslagvrije voet.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt overwogen dat voor klager voldoende duidelijk was op verzoek van wie het beslag werd gelegd en dat van een geschonden belang van klager als gevolg van de onjuiste woonplaats in de exploten niet is gebleken. Uit de exploten blijkt bovendien dat de eisende partij woonplaats heeft gekozen ten kantore van de gerechtsdeurwaarder. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt het volgende overwogen. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Daarnaast wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is de vordering marginaal te toetsen. Het overnemen van bedragen uit een vonnis is daarbij in de regel voldoende en van bijzondere omstandigheden dat dit in dit geval anders was is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c. wordt overwogen dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overlegde e-mail van 11 juni 2019 aan klager blijkt dat aan klager is meegedeeld dat het beslag “wordt opgeschort”. Dit betekent niet dat de gerechtsdeurwaarder hiermee (namens zijn opdrachtgever) heeft bevestigd dat geen aanspraak meer wordt gemaakt op eventuele vorderingen op klager. De uitleg die klager aan deze e-mail geeft is dus niet juist. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. wordt het volgende overwogen. Met klager is de kamer van oordeel dat de clausule ‘onder aftrek van bedragen die inmiddels zijn betaald’ zoals opgenomen in het beslagexploot teveel onduidelijkheid laat bestaan. Uit een beslagexploot moet duidelijk zijn voor welk bedrag beslag wordt gelegd en dit onderdeel moet zonder onnodige open einde zijn. Met deze clausule is die  duidelijk er niet. Er is daarmee sprake van een gebrekkige specificatie. Dit klachtonderdeel is daarom terecht voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e. wordt het volgende overwogen. Klager heeft bij de betekening van de beslaglegging een inkomsten- en uitgavenformulier ontvangen. Niet gebleken is of klager dit formulier heeft ingevuld en teruggestuurd aan de gerechtsdeurwaarder. Uit het beslagregister is gebleken dat [..] de eerste beslaglegger was die de beslagvrije voet dient vast te stellen. Nadat was gebleken dat [..] de beslagvrije voet had verhoogd, heeft de gerechtsdeurwaarder deze aangepast en er zorg voor gedragen dat aan klager het verschil werd overgemaakt. Niet is gesteld of gebleken dat de gerechtsdeurwaarder nadien niet de juiste beslagvrije voet heeft gehanteerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.7 Gelet op het onder 4.5 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond. Aan de gerechtsdeurwaarder zal voor het gegronde klachtonderdeel de maatregel van waarschuwing worden opgelegd.

4.8 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

4.9 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de verwachting uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

4.10 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden. Ook dient de gerechtsdeurwaarder

aan klager de forfaitaire proceskosten van € 50,00 te vergoeden.

Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klachtonderdeel d. gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;
  • ziet af van het opleggen van een kostenveroordeling;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht ad
    € 50,00 vergoedt.
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,00.