ECLI:NL:TDIVTC:2021:8 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/89

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:8
Datum uitspraak: 28-01-2021
Datum publicatie: 03-05-2021
Zaaknummer(s): 2019/89
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat tijdens een keizersnede bij een hond onvoldoende professionele assistentie aanwezig was, dat de moederhond te snel mee naar huis is gegeven en dat na het overlijden van de moederhond onvoldoende instructies met betrekking tot de zorg voor de pups zijn gegeven. Ongegrond.

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1.   DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en de aanvulling daarop, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling is van partijen alleen klaagster verschenen. Na afloop van de zitting is de beslissing op de zaak aangehouden, om schriftelijk nog nadere vragen aan beklaagde te stellen. Het college heeft vervolgens de antwoorden op de vragen van beklaagde ontvangen, die ter kennisname naar klaagster zijn verzonden. Hierna is de uitspraak bepaald.

2.   DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij tijdens een keizersnede bij de hond van klaagster onvoldoende professionele assistentie ter beschikking had, dat zij de moederhond te snel mee naar huis heeft gegeven en dat na het overlijden van de moederhond onvoldoende instructies met betrekking tot de zorg voor de pups zijn gegeven.

3.   DE VOORGESCHIEDENIS

3.1.          Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een rednose Pitbull (teef). Op basis van de stukken gaat het college er vanuit dat de hond in de derde week van augustus 2019 is gedekt en drachtig is geraakt. Gedurende de drachtigheid stond de hond niet onder controle of begeleiding van een dierenarts. Vanaf 26 oktober 2019 constateerde klaagster dat de hond zwakke buikpersen had, kleine hoeveelheden doorzichtig slijm uit de vulva verloor en braakte. Op 29 oktober 2019 heeft klaagster zich voor een consult tot beklaagde gewend.

3.2.          Bij dat consult op 29 oktober 2019 heeft beklaagde een algemeen klinisch onderzoek verricht. De hond was op dat moment ongeveer 67 dagen drachtig. Beklaagde heeft een keizersnede geadviseerd, gelet op het stadium van de dracht, de zwakke buikpersen die de hond sedert drie dagen had, het aantal te verwachten pups (7 tot 8) en hun verwachte grootte, hetgeen middels radiologisch onderzoek was vastgesteld. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd om de keizersnede diezelfde dag te laten uitvoeren en een prijsindicatie gegeven. Omdat klaagster niet direct beschikte over de financiële middelen voor de ingreep, is zij na het consult met de hond huiswaarts gekeerd. Volgens klaagster moest zij binnen één uur laten weten of ze het geld voor de operatie had en als dat niet zo zou zijn, beklaagde haar niet verder kon helpen.

3.3.          Diezelfde dag, omstreeks 13.00 uur, is de hond door klaagster weer bij beklaagde aangeboden voor de keizersnede. Bij de operatie waren aanwezig beklaagde, een assistente, een stagiaire en klaagster en haar partner. Omstreeks13.15 uur is de hond onder narcose gebracht, waarbij 1,9 ml Sedastart, 2,7 ml Carporal en 1 ml Propofol is toegediend en is de hond geïntubeerd. De buik is per injectie lokaal verdoofd met Lidocaïne. In verband met de grootte van de pups zijn er twee extra incisies in de uterus gemaakt. Na de geboorte van de pups zijn de cervix en de stomp gehecht. Daarna zijn de beide ovaria intact verwijderd en zijn de ovariastompen afgebonden.

3.4.          Bij de uitgevoerde keizersnede zijn alle 8 pups levend ter wereld gekomen. De pups zijn, nadat ze door beklaagde uit de baarmoeder zijn gehaald, eerst aan de assistente gegeven. Kennelijk zijn klaagster en haar partner gevraagd ook hulp te verlenen. Volgens de patiëntenkaart is vooraf met klaagster en haar partner over de hulp en het opvangen van de pups gesproken. Klaagster en haar partner hebben geholpen met het “wakker” wrijven van de pups, met het middels een pipet uitzuigen van vocht uit de longen en met het aanbrengen van een druppeltje sedastop onder de tong. De assistente heeft hierna bij alle pups nogmaals al het vocht uitgezogen en beklaagde heeft de pups nog beoordeeld en daarbij onder meer vastgesteld dat hun ademhaling rustig en regelmatig was en dat ze zelfstandig begonnen te drinken bij de moederhond.

3.5.          Beklaagde heeft na de ingreep aan de moederhond 0,2 ml sedastop gegeven en na 15 minuten nogmaals 0,2 ml, om haar uit de narcose te laten ontwaken. De moederhond en de pups mochten omstreeks 15.45 uur mee naar huis. De moederhond had op dat moment volgens de patiëntenkaart een lichaamstemperatuur van 37,2 graden Celsius en lichtroze slijmvliezen. De hond kon volgens beklaagde lopen, maar was enigszins sloom. Aan de eigenaren is voorafgaande aan het vertrek uit de praktijk uitgelegd hoe ze thuis de lichaamstemperatuur, de CRT en de kleur van de slijmvliezen konden controleren.

3.6.          Na thuiskomst heeft klaagster omstreeks 16.30 uur naar de praktijk gebeld en aan de assistente doorgegeven dat de moederhond plotseling niet meer ademde. Daarop is klaagster uitgenodigd direct met de moederhond naar de praktijk te komen. Omstreeks 17.15 arriveerde de hond aldaar met de dierenambulance, echter bij aankomst bleek de hond te zijn overleden. Er kwam bloed uit haar neus, gal uit de bek en de hond had een opgezwollen maag met veel gasvulling.

3.7.          De assistente heeft hierna met klaagster over de verzorging van de pups gesproken. Daarbij is geadviseerd om de pups puppymelk te geven en ze iedere twee uur te voeden, waarbij is aangegeven dat de toe te passen doseringen op de achterzijde van de verpakking stonden vermeld.

3.8.          De volgende dag, op 30 oktober 2019, heeft de assistente telefonisch contact met klaagster opgenomen om te vragen hoe het met de pups ging. Eén pup bleek de vorige nacht te zijn overleden. De overige pups vielen volgens klaagster bij het voeden in slaap en zij twijfelde of hun ademhaling normaal was. Desgevraagd heeft klaagster aan de assistente verteld dat de pups niet de voorgeschreven hoeveelheid melk hadden gekregen. De assistente heeft aangegeven dat de pups meer melk moesten krijgen en dat klaagster per e-mail een video-opname naar de praktijk kon sturen om de ademhaling van de pups te kunnen beoordelen. De assistente heeft verder geadviseerd om de lichaamstemperatuur van de pups te blijven controleren.

3.9.          Gebleken is dat alle overige pups in de hierop volgende dagen zijn komen te overlijden. Op 4 november 2019 las beklaagde een review van klaagster op de facebookpagina van de praktijk, waarin werd gesteld dat de praktijk verantwoordelijk was voor de dood van de moederhond en de pups. Naar aanleiding hiervan heeft beklaagde telefonisch contact met klaagster opgenomen. Dit gesprek heeft de bij klaagster bestaande onvrede echter niet kunnen wegnemen en zij heeft op enig moment de onderhavige tuchtprocedure tegen beklaagde geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1.          In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond en de pups, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2.          Het college stelt voorop dat, nu er geen sectie is verricht, er geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak van de hond en de pups. Dit neemt niet weg dat het college zal hebben te beoordelen of beklaagde met betrekking tot de verleende zorg nalatig heeft gehandeld.

5.3.          Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling van de klacht, wordt opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van de klagende partij minder geloof verdient dan dat van de beklaagde partij, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

5.4.          Een van de verwijten die beklaagde wordt gemaakt is dat zij de moederhond niet direct bij het eerste bezoek aan de praktijk op 29 oktober 2019 heeft willen opereren, maar daartoe eerst wilde overgaan nadat klaagster, die met de hond naar huis is vertrokken, de financiële middelen voor de operatie zou hebben geregeld. Het college stelt eerstens vast dat beklaagde bij dit consult een uitgebreid klinisch onderzoek heeft verricht en dat ook een radiologisch onderzoek is uitgevoerd om het aantal en de grootte van de pups vast te stellen. Het college kan zich ook verenigen met het advies en de argumenten van beklaagde om diezelfde dag nog een keizersnede te verrichten. Dat beklaagde vooraf enige mate van zekerheid wilde over de betaling van de nota, acht het college niet onredelijk, waarbij komt dat de keizersnede diezelfde dag ook feitelijk doorgang heeft gevonden en is uitgevoerd. Op grond hiervan wordt onvoldoende aanleiding gezien om te oordelen dat beklaagde op dit punt verwijtbaar heeft gehandeld.

5.5.          Het college heeft verder geen concrete aanwijzingen om te kunnen concluderen dat de operatie als zodanig niet leges artis is uitgevoerd en gaat er vanuit dat de ingreep normaal en zonder bijzonderheden is verlopen, op de wijze zoals beklaagde in de stukken heeft beschreven. Voor zover beklaagde wordt verweten dat er bij de keizersnede onvoldoende assistentie ter beschikking was voor de zorg voor de hond en de pups na hun geboorte, deelt het college die visie niet. Niet in geschil is dat bij de operatie beklaagde, een assistent en een stagiair aanwezig waren, hetgeen naar het oordeel van het college op zichzelf voldoende was om de ingreep uit te voeren en de zorg na de geboorte van de pups te verlenen. Dat klaagster en haar partner ook gevraagd zijn om zijdelings te assisteren wordt niet verwijtbaar geoordeeld. Soms kan zich de situatie voordoen dat aanwezige diereigenaren bij een geboorte worden betrokken, ondanks dat er op zichzelf voldoende assistentie is. Klaagster en haar partner hebben hier ook mee ingestemd en voor het college is niet gebleken dat de hen verstrekte instructies onvoldoende waren. Verder geldt dat de assistente, nadat klaagster en haar partner hulp hadden verleend, voor de zekerheid nogmaals het vocht uit de longen van de pups heeft gezogen en dat beklaagde de eindcontrole -met betrekking tot de ademhaling en de zuigreflex- heeft gedaan, waarbij geen afwijkende zaken zijn vastgesteld. Het college gaat er dan ook vanuit dat de pups na die eindcontrole gezond zijn bevonden en dat het verantwoord was ze mee naar huis te geven.

5.6.          Beklaagde wordt verder verweten dat zij de moederhond na de operatie niet lang genoeg in opname heeft gehouden en te snel mee naar huis heeft laten gaan. Volgens klaagster was het tandvlees van de hond wit en kon de hond met moeite wat lopen. Bij de auto zakte de hond volgens klaagster alweer door haar poten en moest ze in de auto worden getild. Onderweg naar huis zakte de hond volgens klaagster weg en vrijwel direct na thuiskomst weer.

5.7.          Beklaagde stelt daartegenover dat de moederhond bij vertrek uit de praktijk in staat was te lopen, maar bij lang staan ging liggen. De lichaamstemperatuur van de hond bedroeg volgens beklaagde meer dan 37 graden Celsius, de pols was krachtig en de hartslag rustig. De hond lag verder met haar kop omhoog met de pups aan haar tepels en de kleur van de slijmvliezen was lichtroze. Beklaagde achtte een langer verblijf in de praktijk niet noodzakelijk. Voorts heeft beklaagde toegelicht dat zij na grote buikoperaties altijd aan eigenaren uitlegt hoe de lichaamstemperatuur, de CRT en de kleur van de slijmvliezen gecontroleerd kunnen worden.

5.8.          Het college ziet geen aanleiding om klaagster te volgen in haar verwijt dat de moederhond te vroeg mee naar huis is gegeven. Daarbij gaat het college er vanuit dat de hond bij vertrek uit de praktijk tot lopen in staat was, zij het kennelijk (nog) niet optimaal, dat de lichaamstemperatuur van de hond niet verontrustend was en  dat de pols krachtig en de hartslag rustig waren. Het college heeft geen redenen om te twijfelen aan hetgeen hierover in de patiëntenkaart staat vermeld. Hoewel er op bepaalde punten tussen partijen tegenspraak bestaat over de gezondheidstoestand van de hond voor vertrek uit de praktijk, is voor het college niet gebleken dat er sprake was van verontrustende of zodanig zorgelijke bevindingen dat een langer verblijf op de praktijk noodzakelijk was, waar het college kan volgen dat beklaagde bij haar beslissing heeft meegewogen dat het in het belang van de moederhond was om in de vertrouwde thuisomgeving en in alle rust aan haar pups te kunnen wennen en andersom. Ook wordt in aanmerking genomen dat aan klaagster duidelijke instructies zijn verstrekt over het thuis controleren van de lichaamstemperatuur, de CRT en de slijmvliezen en is dit ook aan klaagster gedemonstreerd. Aan klaagster is uitgelegd om het tandvlees en het slijmvlies aan de binnenkant van de wangen goed in de gaten te houden en er op te letten dat de lichaamstemperatuur van de hond rond de 38 graden Celsius moest zijn. Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde niet onverantwoordelijk heeft gehandeld door de moederhond en de pups, met duidelijke instructies, mee naar huis te laten gaan, waarbij tevens is aangegeven dat klaagster contact kon opnemen bij bijzonderheden en als er zich een verslechtering zou voordoen.

5.9.          Het college stelt vast dat er geen sectie is verricht en dat er derhalve geen zekerheid bestaat over de doodsoorzaak van de moederhond, noch over die van de pups. Voor zover klaagster beklaagde verwijt dat zij na het overlijden van de moederhond geen buikpunctie heeft verricht, heeft beklaagde dit betwist. Beklaagde heeft gesteld dat zij na het vertrek van klaagster en haar partner uit de praktijk de buik van de overleden moederhond vijf keer heeft gepuncteerd en daarbij geen bloed in de buikholte heeft vastgesteld. De lezingen van partijen lopen hierover dus uiteen en gelet op hetgeen in 5.3 is overwogen, kan dit klachtonderdeel niet gegrond worden bevonden.

5.10.       Ten slotte is geklaagd over de advisering met betrekking tot de verzorging van pups, nadat de moederhond was overleden. In dat kader is echter voldoende aannemelijk geworden dat de assistente van beklaagde klaagster heeft geïnformeerd over het toedienen van puppymelk en daarbij heeft verteld dat op de verpakking de toe te passen doseringen stonden vermeld. Verder is gebleken dat de assistente op 30 oktober 2019 op eigen initiatief klaagster heeft gebeld om te vragen hoe het met de pups ging. Toen is door klaagster gemeld dat er een puppy was overleden en is door de assistente bij navraag geconcludeerd dat de pups onvoldoende dronken. De assistente heeft aangegeven dat de pups meer melk moesten krijgen en regelmatig getemperatuurd moesten worden en voorts mocht klaagster, om de ademhaling van de pups te kunnen beoordelen, een video-opname per e-mail naar de praktijk sturen. Het college trekt verder niet in twijfel dat de assistente, zoals is gesteld, hulp heeft aangeboden bij het voeden en temperaturen van de pups, indien dit lastig voor klaagster was of als dit haar niet zou lukken, van welk aanbod geen gebruik is gemaakt. Op grond van dit alles is niet gebleken dat de advisering en de verstrekte instructies over de verzorging van de pups na het overlijden van de moederhond niet naar behoren is geweest.

5.11.       Het college begrijpt dat de uiteindelijke afloop voor klaagster teleurstellend moet zijn geweest. Dit neemt niet weg dat het college op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende aanleiding ziet te oordelen dat het veterinair handelen van beklaagde veterinair onjuist of nalatig is geweest. Aldus wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, en drs. B.J.A. Langhorst-Mak en uitgesproken op  28 januari 2021, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.