ECLI:NL:TDIVTC:2021:65 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:65
Datum uitspraak: 28-12-2021
Datum publicatie: 21-02-2022
Zaaknummer(s): 2021/13
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten ten aanzien van een hond, die korte tijd na een consult is overleden en nadien een cardiaal hemangiosarcoom bleek te hebben met uitzaaiingen in de lever, longen en milt, tijdens dat consult tekort te zijn geschoten geschoten met betrekking tot het uitgevoerde onderzoek en de diagnostiek. Ongegrond.

X,      klaagster,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 oktober 2021. Van partijen was alleen klaagster ter zitting aanwezig. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, in hoofdzaak, verweten dat zij ten aanzien van de hond van klaagster, die korte tijd na een consult is overleden, tijdens dat consult tekort is geschoten in haar onderzoek en diagnostiek en dat de hond onnodig pijn heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Siberische Husky, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim twaalf jaar oud was.

3.2. In de ochtend van maandag 19 oktober 2020, omstreeks 08:00 uur, viel het klaagster op dat de hond tijdens de ochtendwandeling erg sloom was en steeds achterop raakte. De hond was een dag eerder nog energiek en vertoonde toen nog geen afwijkend gedrag. Klaagster heeft na thuiskomst van de ochtendwandeling contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde werkzaam is en heeft een afspraak gemaakt voor een consult aan het einde van de dag.

3.3. Omdat klaagster niet veel later thuis constateerde dat de hond veel bleef liggen en maar moeizaam overeind kon komen en dan trillend op zijn poten stond, heeft zij wederom contact opgenomen met de praktijk en om een eerder consult verzocht, waarna zij is uitgenodigd om direct met de hond naar de praktijk te komen.

3.4. Omstreeks 09:30 uur is klaagster met de hond bij de praktijk gearriveerd. Ter zitting en in de stukken heeft klaagster toegelicht dat de hond zelfstandig in en uit de auto was gesprongen en niet hijgde, maar in de wachtkamer wel dicht tegen haar aan bleef staan en nog steeds sloom was. Beklaagde heeft na de anamnese een algemeen klinisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit kwam naar voren dat de slijmvliezen roze van kleur waren, dat de CRT (Capillary Refill Time) minder dan 2 seconde bedroeg, dat auscultatie geen afwijkende long- en hartgeluiden opleverde en dat de lichaamstemperatuur van de hond 38,0°C bedroeg. Beklaagde heeft beschreven dat op de thermometer bij het terugtrekken geen bloed zichtbaar was, dat er geen sprake van aritmie, dat de hartslag 120 slagen per minuut bedroeg en dat de hond normale symmetrische femorale pulsen had. Bij buikpalpatie was volgens beklaagde een milde verdediging in de schedelbuik voelbaar, die echter vrij snel weer wegtrok. Palpatie van het lumbosacrale gebied bleek pijnlijk voor de hond en er was sprake van verminderde proprioceptie in de linker achterpoot. In overleg met klaagster zijn er röntgenfoto’s van het lumbosacrale gebied en de heupen gemaakt. In de stukken is beschreven dat de hond tijdens het röntgenonderzoek gilde van de pijn. Tussen partijen is tijdens het consult nog gesproken over het uitvoeren van een bloedonderzoek om onderliggende ziekten uit te sluiten, maar dit heeft niet plaatsgevonden. Daarvoor hebben partijen van elkaar afwijkende redenen gegeven.

3.5. Bij het consult heeft beklaagde vastgesteld dat er sprake was van ‘milde artrose en milde spondylose’, waarbij spinale problemen, gelet op de pijnuitingen bij manipulatie tijdens het röntgenonderzoek, niet konden worden uitgesloten. In verband met de pijnklachten heeft beklaagde medicatie in de vorm van Metacam en Bupredine aan de hond toegediend. Omdat de hond tijdens het consult verder stabiel was, is klaagster na het consult met de hond naar huis gegaan om af te wachten of de medicatie tot verbetering zou leiden. Bij het vertrek uit de praktijk heeft beklaagde klaagster geïnstrueerd om bij een verslechtering van de situatie direct weer contact op te nemen en bij onvoldoende verbetering de volgende dag (lezing beklaagde) dan wel op woensdag 20 oktober 2020 (lezing klaagster) terug te komen voor nader onderzoek.

3.6. Thuis aangekomen bleef de hond apathisch en wilde hij vooral dicht in de buurt van klaagster en haar echtgenoot blijven. Later die dag heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk omdat de gezondheidssituatie van de hond verslechterde. Klaagster is uitgenodigd om nogmaals met de hond naar de praktijk te komen. Een consult heeft echter niet meer plaatsgevonden, omdat de hond vrijwel direct na het telefoongesprek is overleden.

3.7. Op 22 oktober 2020 is door een veterinair patholoog sectie op het stoffelijk overschot van de hond verricht. De conclusie van het sectieverslag luidt:

“Hart aurikel rechts : hemangiosarcoom.

Lever, longen, en milt: hemangiosarcoom metastasen.

De doodsoorzaak bij deze hond is een combinatie van hypovolemische en cardiogene shock door de ernstige haemopericardium/harttamponade van het cardiale hemangiosarcoom. De noduli in de longen, milt en lever zijn waarschijnlijk metastasen van deze harttumor.”

3.8. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geschil is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of deze in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat het college niet oordeelt over financiële aangelegenheden. De meer algemeen door klaagster geuite kritiek dat binnen de praktijk financieel gewin boven dierenwelzijn zou staan, zal om die reden onbesproken blijven.

5.2. Klaagster verwijt beklaagde dat zij in haar diagnostiek tekort is geschoten. Uit het sectieverslag volgt dat de hond een cardiaal hemangiosarcoom had met uitzaaiingen in de lever, longen en milt en is overleden aan een combinatie van hypovolemische en cardiogene shock door de ernstige haemopericardium/harttamponade van het cardiale hemangiosarcoom. Hoewel voorstelbaar is dat bij klaagster achteraf de gedachte heeft postgevat dat de bij sectie gebleken tumor en/of een bloedcirculatiestoornis door beklaagde tijdens het consult op 19 oktober 2020 hadden behoren te worden gediagnosticeerd, ligt aan het college de vraag voor of beklaagde tijdens het bewuste consult, in retrospectief gezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Het college zal de klachten vanuit dat gezichtspunt beoordelen.

5.3. Na aankomst van klaagster met de hond op de praktijk, heeft beklaagde een anamnese afgenomen en vervolgens een uitgebreid algemeen klinisch onderzoek verricht, waaruit de bevindingen naar voren zijn gekomen zoals hiervoor onder rov. 3.4 beschreven. Deze bevindingen wezen niet in de richting van een (cardiaal) tumoreus proces of een verstoorde bloedcirculatie, zoals een harttamponade. De hartslag was weliswaar verhoogd, maar het college is er ambtshalve mee bekend dat dit vaker en tijdelijk kan optreden bij dieren die stress ervaren bij een bezoek aan de dierenarts. Beklaagde heeft onder meer vastgesteld dat er geen sprake was van aritmie en dat de lichaamstemperatuur niet afwijkend was, evenals de hart- en longgeluiden. Beklaagde heeft hier in haar verweer nog aan toegevoegd dat geen sprake was van dyspneu, collaps, flauwvallen of bewustzijnsverlies, hetgeen aanwijzingen voor een bloedcirculatiestoornis kunnen zijn. Ook het feit dat de hond, blijkens de eigen verklaring van klaagster, bij het bezoek aan de praktijk zelfstandig in en uit de auto was gesprongen, in de wachtkamer normaal op zijn poten stond en niet hijgde, deed geen probleem met betrekking tot de bloedcirculatie vermoeden. Alles in aanmerking nemende gaat het college ervan uit dat er tijdens het consult geen tekenen waren die op een harttamponade wezen en die noopten tot het direct uitvoeren van nader onderzoek in de vorm van bijvoorbeeld een echocardiogram.

5.4. Wat uit het klinisch onderzoek wél naar voren kwam was dat de hond ongemak en pijn ervoer bij palpatie van het abdomen en het lumbosacrale gebied. Gelet hierop is naar het oordeel van het college niet onlogisch geweest dat beklaagde na het klinisch onderzoek is uitgegaan van een probleem in die lichaamsregio. Het uitvoeren van een röntgenonderzoek is dan een logische vervolgstap. Aan de hand van de röntgenfoto’s heeft beklaagde geconcludeerd dat er sprake was van ‘milde artrose en spondylose’, waarbij spinale problemen niet konden worden uitgesloten. Hoewel milde artrose nog geen zekere c.q. definitieve verklaring bood voor de pijnklachten die de hond tijdens het röntgenonderzoek ervoer, acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde hier in eerste instantie vanuit is gegaan. Het college neemt daarbij in aanmerking dat er daadwerkelijk artrose zichtbaar was op de röntgenfoto’s, die geen verdere bijzonderheden aan het licht brachten en dat de hond verder stabiel was. Beklaagde heeft ter verlichting van de pijnklachten Bupredine en Metacam bij de hond toegediend, waarbij zij ervan uit mocht gaan dat de toegediende doseringen normaliter tot het afgesproken eerstvolgende contactmoment afdoende zouden zijn tegen de pijn. Daarbij komt dat de afspraak is gemaakt dat klaagster direct weer contact zou opnemen bij een verslechtering van situatie. Hiernaast heeft beklaagde klaagster geïnstrueerd om bij onvoldoende verbetering, de volgende dag ofwel de dag erna, weer voor nader (echografisch - en eventueel bloedonderzoek) naar de praktijk te komen. Toen klaagster later die dag naar de praktijk belde en aangaf dat er een verslechtering was opgetreden, is zij ook uitgenodigd om weer naar de praktijk te komen. Door het overlijden van de hond heeft een tweede consult echter niet meer plaatsgevonden.

5.5. Met betrekking tot het verwijt dat er tijdens het consult geen bloedonderzoek heeft plaatsgevonden, staat vast dat beklaagde het uitvoeren van een bloedonderzoek tijdens het consult ter sprake heeft gebracht en dat klaagster vervolgens heeft aangegeven dat er vrij recent reeds een bloedonderzoek was uitgevoerd, waaruit geen bijzonderheden naar voren waren gekomen. Beklaagde stelt tegen klaagster te hebben gezegd dat zij van dit bloedonderzoek geen informatie in de patiëntenkaart kon terugvinden, maar dat klaagster zich gelet op dat recent reeds uitgevoerde bloedonderzoek niet bereidwillig toonde om opnieuw bloedonderzoek te laten verrichten. Klaagster stelt daartegenover dat zij het tijdens het consult aan de expertise van beklaagde heeft overgelaten om te bepalen of een nieuw bloedonderzoek nodig was. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hierover hebben gegeven, is het voor het college niet mogelijk de feiten in dezen met zekerheid vast te stellen en is niet komen vast te staan dat beklaagde tijdens het consult niet tot het door haar besproken bloedonderzoek bereid is geweest en dat haar in dat opzicht een verwijt zou treffen. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden.

5.6. Het college stelt vast dat de conditionele verslechtering en het overlijden van de hond korte tijd na het consult voor alle betrokkenen totaal onverwacht is geweest. Het college ziet echter onvoldoende aanleiding om beklaagde nalatig handelen te verwijten dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beklaagde uitgebreid klinisch onderzoek heeft verricht dat, behalve de pijnklachten bij palpatie, niet direct verontrustende afwijkingen opleverde. Op basis hiervan is besloten tot nader beeldvormend onderzoek, dat behoudens artrose, evenmin verontrustende afwijkingen aan het licht bracht. Voor het college is niet komen vast te staan dat beklaagde tijdens het consult tekenen van een op dat moment reeds aanwezige harttamponade heeft gemist of anderszins aanwijzingen die op een tumoreus proces of een bloedcirculatieprobleem duidden. De bevindingen bij het algemeen klinisch en röntgenologisch onderzoek wezen niet in die richting en blijkens de eigen verklaring van klaagster was de hond bij het bezoek aan de praktijk zelf in en uit de auto gesprongen, stond hij normaal op zijn poten, was hij niet hijgerig en bij vertrek uit de praktijk stabiel. Tegen die achtergrond is naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest om te starten met een symptomatische medicamenteuze behandeling en de afspraak om opnieuw contact op te nemen als de situatie niet zou verbeteren c.q. zou verslechteren, waarna alsnog nader (bloed- en/of echografisch) onderzoek zou worden verricht. Het college gaat er op basis van de beschreven onderzoeksbevindingen en het beschreven klinisch stabiele beeld vanuit dat voor beklaagde niet voorzienbaar was dat de gezondheidssituatie van de hond na het consult zo snel en ernstig zou verslechteren. Dat in de patiëntenkaart in juli 2020 melding wordt gemaakt van een bult c.q. tumor op de linker schouder doet aan het vorenstaande niet af, nu uit de stukken volgt dat er cytologisch onderzoek met betrekking tot die huidmassa is uitgevoerd, dat toen uitwees dat er sprake was van een talgklieradenoom, een goedaardige groei van de olieproducerende klieren in de huid, hetgeen dus evenmin wees op een tumoreus proces dat mede zou uitmonden in een harttamponade.

5.7. Overige nog gemaakte verwijten zijn naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke gevolgen aan te moeten verbinden.

5.8.  Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M. Lockhorst in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.