ECLI:NL:TDIVTC:2021:62 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:62
Datum uitspraak: 25-11-2021
Datum publicatie: 21-02-2022
Zaaknummer(s): 2021/15
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een kat nalatig te hebben gehandeld door op basis van een onjuist geïnterpreteerde bloeduitslag ten onrechte te hebben geadviseerd tot euthanasie. De klacht is ongegrond verklaard.

X,       klager,    

tegen:

Y,        beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek.  Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 29 september 2021. Klager is niet verschenen. Beklaagde was ter zitting aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.J. Breedijk. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij met betrekking tot de kat van klager veterinair onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld door op basis van een onjuist geïnterpreteerde bloeduitslag ten onrechte tot euthanasie te hebben geadviseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager.

3.2. Op zondag 31 januari 2021, aan het eind van de middag, heeft klager telefonisch contact gehad met beklaagde. De kat at niet en was lusteloos. Naar aanleiding van dat telefonisch overleg is klager omstreeks 17:30 uur met de kat naar de praktijk van beklaagde gekomen. Beklaagde heeft de kat aangenomen en de kat is op de praktijk opgenomen voor onderzoek en behandeling, waarna klager huiswaarts is gekeerd.

3.3. De volgende dag is klager door beklaagde gebeld met de mededeling dat uit bloedonderzoek was gebleken dat de kat dermate slechte nierwaarden had dat werd geadviseerd tot euthanasie en dat daar niet langer dan enkele dagen mee moest worden gewacht, omdat verdere behandeling geen zin meer had. Klager heeft zijn kat hierna opgehaald op de praktijk. Omdat klager (nog) niet mee wilde gaan in het advies tot euthanasie, heeft hij zich op 2 februari 2021 voor een second opinion tot een andere dierenartsenpraktijk gewend. Aldaar heeft onderzoek plaatsgevonden en is de kat gedurende drie dagen in opname gebleven en hebben er onder meer spoelbehandelingen plaatsgevonden en is de kat met medicatie behandeld. Uiteindelijk is de kat op 5 februari 2021 hersteld en met genormaliseerde nierwaarden door klager bij de betreffende praktijk opgehaald en is de afspraak gemaakt om enkele maanden later opnieuw een bloedonderzoek uit te voeren en de nierwaarden te controleren. Klager heeft in de stukken beschreven dat de kat inmiddels in goede conditie verkeert.

3.4. Klager heeft beklaagde vervolgens geconfronteerd met het herstel van de kat en beklaagde verweten ten onrechte tot euthanasie te hebben geadviseerd, waarbij is verzocht om restitutie van de voor het onderzoek en de behandeling van de kat betaalde kosten. Op enig moment hierna is beklaagde persoonlijk bij klager thuis langs gekomen en is klager een geldbedrag aangeboden dat hoger was dan de door hem betaalde nota. Klager heeft evenwel alleen terugbetaling van het bedrag aan werkelijk betaalde kosten geaccepteerd. Niet in geschil is dat beklaagde tijdens die visite aan huis zijn excuses heeft gemaakt voor de onjuist gestelde diagnose en het onterecht gegeven advies tot euthanasie. Beklaagde heeft daarbij volgens klager toegelicht hoe hij, beklaagde, tot de onjuiste diagnose was gekomen. De oorzaak hiervan zou zijn gelegen in het onjuist aflezen van de creatininewaarde op het bloedafnameapparaat, waardoor abusievelijk is uitgegaan van uitzonderlijk hoge nierwaarden en ten onrechte tot euthanasie is geadviseerd.

3.5. Op enig moment hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager dan wel of hij op andere wijze tekort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. De zaak is in zoverre eenvoudig dat beklaagde heeft erkend dat er bij de kat een onjuiste diagnose is gesteld omdat een bloeduitslag onjuist is geïnterpreteerd en dat er ten onrechte en voorbarig is geadviseerd tot euthanasie. Aan klager zijn daarvoor excuses aangeboden en de kosten van het onderzoek en de behandeling zijn gerestitueerd. Beklaagde heeft echter gesteld dat hij niet verantwoordelijk is voor de gemaakte fout omdat niet hij, maar een van bij zijn praktijk werkzame dierenarts de bloeduitslag verkeerd heeft geïnterpreteerd. Beklaagde stelt dat hij daar zelf niet bij betrokken is geweest en op maandag 1 februari 2021 enkel degene is geweest die namens de betrokken dierenarts het advies tot euthanasie aan klager heeft overgebracht. Ter onderbouwing van die stelling is een schriftelijke verklaring van de bedoelde dierenarts in het geding gebracht, waarin deze schrijft dat zij degene is geweest die klager en de kat eerder die zondag op de praktijk had ontvangen en met wie klager had afgesproken dat de kat zou worden opgenomen als de bij dat consult die zondagochtend ingezette medicamenteuze behandeling (met Metacam, Albipen en Cerenia) niet tot verbetering zou leiden. Deze dierenarts heeft schriftelijk tevens verklaard dat, toen klager in de namiddag opnieuw naar de praktijk belde, het telefoongesprek is gevoerd met beklaagde, die de kat heeft aangenomen conform het door de dierenarts die ochtend gegeven advies om de kat op te nemen als de situatie niet zou verbeteren. Deze dierenarts heeft voorts verklaard dat zij de kat die avond een infuusbehandeling heeft gegeven en bloed bij de kat heeft afgenomen en dat zij de bloeduitslag foutief heeft geïnterpreteerd.

5.3. Klager is in zijn reactie op het verweer bij zijn standpunt gebleven dat het beklaagde is geweest die de hier in het geding zijnde diergeneeskundige fout heeft gemaakt. Klager heeft met zoveel woorden gesteld niet bekend te zijn met de genoemde andere dierenarts en beschreven dat in de gesprekken die hij met beklaagde heeft gevoerd, deze aangaf dat hij de fout zelf had gemaakt.

5.4. Dat hier sprake is geweest van diergeneeskundige fout staat niet ter discussie en is van de zijde van beklaagde ook erkend. Nu de klacht is gericht tegen beklaagde, ligt aan het college de vraag voor of hem deze fout kan worden verweten c.q. toegerekend, indachtig het in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunt dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor het eigen veterinair handelen en niet voor het veterinair handelen van een collega. Dit mede tegen de achtergrond dat de hier in het geding zijnde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een periode waarin beklaagde vanwege een hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing niet bevoegd was tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen. Het college verwijst naar zijn uitspraak met het zaaknummer 2018/120 (ECLI:NL:TDIVTC:2020:4), in hoger beroep bevestigd bij uitspraak met het zaaknummer VB 2020/05 (ECLI:NL:TDIVBC:2020:10) en het feit dat beklaagde bij klager blijkbaar de indruk heeft gewekt dat hij de kat van klager heeft behandeld.

5.5. Beklaagde heeft toegelicht dat hij louter en alleen assisterende en ondersteunende werkzaamheden op de praktijk verricht, zoals het afhandelen van telefoongesprekken met klanten en baliewerkzaamheden, zoals in dit geval, het enkel aannemen van een dier dat op advies van een bij zijn praktijk werkzame dierenarts conform een eerder die dag met klager gemaakte afspraak diende te worden opgenomen. Beklaagde heeft ter zitting verder verklaard dat hij in opdracht van en namens de behandelend dierenarts op maandag 1 februari 2021 het advies tot euthanasie aan klager heeft overgebracht en in die zin enkel als ‘boodschapper’ heeft gefungeerd en dat hij in zijn hoedanigheid van praktijkeigenaar nadien telefonisch excuses aan klager heeft aangeboden voor de op zijn praktijk gemaakte fout en dat hij ook in die hoedanigheid persoonlijk bij klager langs is geweest voor excuses en een financiële tegemoetkoming.

5.6. Het college heeft ter zitting geen nader feitenonderzoek kunnen doen in aanwezigheid van beide partijen om vast te stellen wat er zich die bewuste zondag en nadien precies heeft voorgedaan en om vast te stellen of en zo ja, in hoeverre en in welke hoedanigheid beklaagde hierbij betrokken is geweest. Klager is ter zitting immers niet verschenen. Derhalve is niet komen vast te staan dat beklaagde de hem verweten gedragingen kunnen worden toegerekend. Zo is onduidelijk of klager die zondagochtend bij de door beklaagde genoemde dierenarts op consult is geweest. Hoewel klager met zoveel woorden heeft gesteld deze dierenarts niet te kennen, is het waarschijnlijk dat dit consult bij deze dierenarts die zondagochtend wel heeft plaatsgevonden. Klager is ook niet ingegaan op het verweer dat met de betreffende dierenarts die zondagochtend was afgesproken dat de kat zou worden opgenomen als de ingezette medicatie niet tot verbetering zou leiden. Ook overigens is er door klager geen nader bewijs voor zijn stellingen in het geding gebracht. Gelet op de diverse onduidelijkheden over hetgeen er zich die zondag en maandag heeft voorgedaan, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de klacht afstuit op een gebrek aan bewijs en dat deze om die reden ongegrond dient te worden verklaard.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, drs. M. Lockhorst en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021.