ECLI:NL:TDIVTC:2021:58 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/103

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:58
Datum uitspraak: 25-11-2021
Datum publicatie: 21-02-2022
Zaaknummer(s): 2020/103
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot het gebit van een hond onvoldoende onderzoek te hebben verricht en tekort te zijn geschoten in de diagnostiek en behandeling. Ongegrond.

X,       klaagster   

tegen:

Y        beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 29 september 2021. Klaagster is niet ter zitting verschenen. Beklaagde was ter zitting aanwezig, tezamen met haar gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij met betrekking tot het gebit van de hond van klaagster onvoldoende onderzoek heeft verricht en tekort is geschoten in haar diagnostiek en behandeling.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een hond, een Tibetaanse Terriër.

3.2. Op 6 maart 2020 heeft beklaagde een tumor in de oksel van de hond verwijderd en tevens een gebitsbehandeling uitgevoerd. Daarbij zijn een loszittende kies, een voortand en een hoektand verwijderd. De rest van het gebit is door beklaagde gecontroleerd en gereinigd. Na de behandeling is de hond met klaagster mee naar huis gegaan.

3.3. Klaagster is op enig moment hierna verhuisd en heeft de hond aangemeld bij een dierenartsenpraktijk in de buurt van haar nieuwe woonadres. Op 22 april 2020 heeft bij die praktijk een consult plaatsgevonden in verband met een algehele controle. De behandelend dierenarts heeft daarbij vastgesteld dat de hond rood en ontstoken tandvlees had en dat een deel van het tandwortels bloot lag en zichtbaar was. Deze dierenarts heeft geadviseerd tot een gebitssanering. Er is tevoren nog een dentale röntgenfoto gemaakt, waarop te zien was dat er sprake was van veel botverlies en dat er met meerdere kieswortels problemen waren. Voorafgaand aan de gebitssanering heeft een bloedonderzoek plaatsgevonden, waaruit een verhoogd globulinegehalte naar voren kwam. Ook werd vastgesteld dat er sprake was van enkele diepe pockets en van parodontitis. Uit de factuur, die op de gebitssanering betrekking heeft, leidt het college af dat er meerdere  gebitselementen zijn geëxtraheerd.

3.4. Klaagster verwijt beklaagde dat zij bij het consult op 6 maart 2020 tekort is geschoten in het onderzoek en de gebitsbehandeling van de hond, waarbij is gewezen op de onderzoeksbevindingen bij de opvolgend dierenartsenpraktijk en de gebitssanering die aldaar nadien alsnog moest worden uitgevoerd. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde nader onderzoek had behoren te doen, zoals een dentaal röntgenonderzoek, althans dat beklaagde, omdat zij niet over de daarvoor benodigde apparatuur beschikt, de hond voor een dergelijk nader onderzoek had moeten verwijzen naar een andere kliniek. Klaagster stelt met zoveel woorden dat, als dat wel was gebeurd, aan het licht was gekomen dat de staat van het gebit van de hond veel slechter was dan beklaagde heeft vastgesteld.

3.5. Tussen partijen is ook een discussie ontstaan over de betaling van de factuur van de gebitsbehandeling. Beklaagde stelt uit coulance te hebben voorgesteld om, zonder nalatigheid te erkennen, de kosten van de gebitsbehandeling te crediteren. Hiermee is klaagster niet akkoord gegaan. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster dan wel of zij op andere wijze tekort is geschoten in hetgeen van haar als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Het college oordeelt daarbij naar vaste jurisprudentie niet over financiële kwesties tussen partijen. Verder geldt naar vaste jurisprudentie dat bij de tuchtrechtelijke beoordeling niet wordt getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar of beklaagde, in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts heeft gehandeld.

5.2.  Klaagster heeft toegelicht dat de hond gezamenlijk familie-eigendom is en ook was ten tijde van de hier in het geding zijnde gebitsbehandeling. Het college trekt dit niet in twijfel en gaat er aldus vanuit dat klaagster ten tijde van die gebitsbehandeling mede-eigenaar van de hond was en daarmee gerechtigd tot de indiening van de onderhavige klacht. 

5.3. Beklaagde heeft toegelicht dat zij bij een consult op 18 februari 2020 heeft vastgesteld dat de hond een erg vies gebit en ontstoken tandvlees had, reden waarom tot een nadere gebitsinspectie en behandeling is geadviseerd. Bij die op 6 maart 2020 onder narcose uitgevoerde gebitsinspectie heeft beklaagde vastgesteld dat er sprake was van enkele loszittende gebitselementen (een kies, een voortand en een hoektand), die zij heeft geëxtraheerd. Er is tandsteen verwijderd en de rest van het gebit is met een ultrasoon apparaat gereinigd. Bij verdere controle zijn door beklaagde geen andere loszittende gebitselementen waargenomen, noch de blootliggende wortels zoals die door de opvolgend dierenarts nadien zijn waargenomen. Beklaagde heeft gesteld dat er ook geen sprake was van te diepe pockets, noch van wortelontstekingen of breuken. Beklaagde heeft na de behandeling nog medicatie voorgeschreven in verband met het ontstoken tandvlees en gesteld dat er geen indicatie was voor nader onderzoek en dat, als dat wel het geval was geweest, zij de hond zou hebben verwezen naar een andere praktijk.

5.4. Het college overweegt dat het maken van dentale röntgenfoto’s geen standaard onderdeel van een reguliere gebitsinspectie betreft, maar wel geïndiceerd en aangewezen kan zijn als bij een normale gebitscontrole afwijkingen worden geconstateerd die tot een uitvoeriger onderzoek nopen.  

5.5. Beklaagde heeft bij de door haar onder narcose uitgevoerde gebitsinspectie vastgesteld dat er sprake was van drie loszittende gebitselementen, die zijn geëxtraheerd. Er is tandsteen verwijderd en de rest van het gebit is schoongemaakt met een ultrasoon apparaat. Dat beklaagde bij de gebitsinspectie andere loszittende gebitselementen of blootliggende kieswortels ten onrechte niet zou hebben opgemerkt is voor het college niet komen vast te staan, waarbij mede betekenis wordt toegekend aan het feit dat het consult bij de opvolgende dierenarts meer dan 6 weken nadien heeft plaatsgevonden en dat de staat van het gebit tussentijds kan zijn verslechterd. Beklaagde heeft verder medicatie voorgeschreven in verband met het ontstoken tandvlees, hetgeen kennelijk niet tot verbetering heeft geleid. 

5.6. Het college trekt de onderzoeksbevindingen van beklaagde en hetgeen zij bij de onder narcose uitgevoerde gebitsinspectie á vue heeft waargenomen niet in twijfel, waarbij er ook vanuit wordt gegaan dat beklaagde de overige gebitselementen heeft beoordeeld c.q. bevoeld. Uitgaande van die beschreven onderzoeksbevindingen, kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde de nadien, meer dan zes weken later, elders gebleken afwijkingen heeft gemist en dat er ten tijde van het consult op 6 maart 2020 een indicatie was voor een nader dentaal röntgenonderzoek. Beklaagde mocht er naar het oordeel van het college vanuit gaan dat zij het gebit van de hond naar behoren had behandeld. Het college trekt verder niet in twijfel dat, als klaagster zich na het consult opnieuw bij beklaagde had gemeld, bijvoorbeeld omdat het tandvlees ontstoken bleef of omdat het gebit een vieze geur bleef verspreiden,  alsdan opnieuw een gebitsinspectie en zonodig een verwijzing naar een andere kliniek zou hebben plaatsgevonden voor een nader onderzoek.

5.7. Op grond van het vorenstaande is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot de gebitsbehandeling niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld en dat sprake is geweest van een veterinair tekortschieten dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. De klacht wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. Klein Tank, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, drs. M. Lockhorst en drs. A.H.A. Steentjes, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021.