ECLI:NL:TDIVTC:2021:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2019/64

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:5
Datum uitspraak: 14-01-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 2019/64
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat ten aanzien van een hond onvoldoende onderzoek te hebben verricht en onjuiste medicatie te hebben voorgeschreven. Ongegrond.

X,           klaagster,

tegen

Y,           beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 29 oktober 2020. Klaagster is daarbij verschenen. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Na de hoorzitting is de zaak door het college in raadkamer besproken en is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij ten aanzien van de zieke hond van klaagster onvoldoende onderzoek heeft verricht en onjuiste medicatie heeft voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Dobermann teef, geboren op 2 juli 2010. 

3.2. Op 12 april 2019 heeft klaagster met haar hond beklaagde geconsulteerd, omdat het dier al enige tijd niet fit was en wat uitvloeiing uit haar vulva had. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht, waaruit onder meer bleek dat de hond koorts en een vergrote en pijnlijke melkklier had. Ook heeft onderzoek van de urine plaatsgevonden, waarin bloed, eiwit, een verhoogde hoeveelheid witte bloedlichamen en bacteriën aanwezig bleken te zijn. Er is een antibioticum (Amoxicilline) en ontstekingsremmende medicatie (Novacam) voorgeschreven en er werd afgesproken dat er in de daarop volgende week een controleconsult zou plaatsvinden.

3.3. Daags nadien constateerde klaagster dat er pus uit de vulva van de hond kwam en heeft zij telefonisch de dienstdoende weekenddierenarts geraadpleegd, die op basis van de door klaagster beschreven klachten – pus uit de vulva, de hond braakte en had diarree gehad een ander antibioticum (Clavubactin: amoxicilline/clavulaanzuur) en antibraakmedicatie heeft voorgeschreven.

3.4. Op 17 april 2019 heeft het controleconsult plaatsgevonden op de praktijk van beklaagde. Klaagster heeft blijkens de patiëntenkaart tijdens dit consult aangegeven dat het beter leek te gaan met de hond, die niet meer had gebraakt en nu transparantere, lichtbruine uitvloeiing uit de vulva had. Bij het klinisch onderzoek werd geconstateerd dat de hond nog een verhoogde lichaamstemperatuur had (dit keer 39,3 graden Celsius), maar dat de melkklier kleiner en niet meer pijnlijk was. Klaagster werd geadviseerd de reeds door de weekenddierenarts voorgeschreven antibioticumkuur (Clavubactin) af te maken en daarna telefonisch contact op te nemen om te bespreken hoe het met de hond ging. 

3.5. Blijkens de patiëntenkaart heeft klaagster op 19 april 2019 telefonisch doorgegeven dat er nagenoeg geen sprake meer was van uitvloeiing uit de vulva en dat de hond na toediening van de antibraakmedicatie at en niet braakte. Als de hond de antibraakmedicatie niet kreeg en droge brokken at, braakte ze echter wel. Van de zijde van beklaagde is geadviseerd om bij de hond, als de braakklachten aan zouden houden zonder duidelijke oorzaak, gedurende een maand maagzuurremmende medicatie toe te passen.

3.6. Omdat de gezondheidsklachten van de hond in de periode nadien niet verbeterden, heeft klaagster op 20 april 2019 een dierenarts van een andere praktijk geconsulteerd. Uit klinisch onderzoek aldaar bleek onder meer dat de hond koorts, roodroze slijmvliezen en een opgezette buik had. Er is een undulatieproef uitgevoerd en een echografie van de buik gemaakt, waarop blijkens de patiëntenkaart geen vrij vocht zichtbaar was, maar wel een erg gevulde blaas, naast dat de lever wat onregelmatig leek te zijn. Er is antibraakmedicatie ingezet en er is bloed afgenomen voor nader onderzoek, dat echter niet is uitgevoerd.

3.7. Op 21 april 2019 bleek de gezondheidssituatie van de hond zodanig verslechterd dat is besloten tot euthanasie, die is uitgevoerd door een dierenarts van een andere praktijk.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Op 12 april 2019 is de hond voor het eerst door klaagster aangeboden bij beklaagde, omdat het dier niet fit was en donkerbruine uitvloeiing uit de vulva had. Bij haar klinisch onderzoek constateerde beklaagde dat de hond, die een alerte en attente indruk maakte, een verhoogde lichaamstemperatuur had (39,7 graden Celsius). Bij palpatie van de melkklieren bleek linksachter een vergrote (circa 10 cm lang), warme en drukpijnlijke klier aanwezig, die twee keer zo groot was als de klier aan de rechterzijde. In de urine van de hond, die klaagster had meegebracht en die is onderzocht, bleken blijkens het klaagschrift bloed, eiwit, een verhoogd aantal witte bloedlichaampjes en bacteriën aanwezig.

5.3. Gelet op hetgeen uit de anamnese was gebleken, de klinische onderzoeksbevindingen en de uitslag van het urineonderzoek, kan het college beklaagde volgen waar zij qua waarschijnlijkheidsdiagnose is uitgegaan van een melkklierontsteking en een bacteriële infectie van de blaas en een daarop gerichte medicamenteuze behandeling heeft ingezet, bestaande uit pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie en een antibioticum. Naar het oordeel van het college was de keuze voor een injectie Depocilline en Amoxibactin veterinair niet onjuist, waaraan niet af kan doen dat het verkozen antibioticum kennelijk niet of niet direct aansloeg en na contact met een (weekend)dierenarts van een andere praktijk is gekozen voor de inzet van een ander antibioticum (Clavubactin). Op voorhand stond niet vast dat het door beklaagde in eerste instantie verkozen antibioticum niet of onvoldoende werkzaam zou zijn.

5.4. Ten aanzien van het hieraan gerelateerde verwijt dat beklaagde de door klaagster meegebrachte urine wel heeft onderzocht, maar niet op kweek heeft gezet en geen gevoeligheidstest heeft uitgevoerd, heeft beklaagde naar het oordeel van het college terecht opgemerkt dat de uitslag van een bacteriële kweek niet betrouwbaar zou zijn, nu de door klaagster meegebrachte urine niet steriel was afgenomen. Voor zover beklaagde tijdens dit eerste consult niet heeft voorgesteld bloedonderzoek en/of echografisch onderzoek te verrichten, acht het college dit niet onbegrijpelijk, nu tijdens het consult duidelijk werd dat de hond geen baarmoeder meer had –die was enkele jaren eerder verwijderd-, waardoor pyometra als oorzaak van de klachten kon worden uitgesloten, waarbij komt dat palpatie van de buik geen afwijkingen aan het licht had gebracht. Beklaagde heeft er verder blijk van gegeven de situatie serieus te hebben genomen door klaagster te adviseren een week later terug te komen voor controle. 

5.5. Op 17 april 2019 heeft het afgesproken controleconsult plaatsgevonden. De lezingen van partijen lopen uiteen over wat er door klaagster tijdens dit consult precies is gezegd. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd, dan zou klaagster hebben aangegeven dat het sinds de vorige avond beter ging met de hond, die geweekte brokken en aardappels had gegeten en niet meer had gebraakt. Klaagster heeft in de onderhavige procedure echter gesteld dat zij de situatie niet verbeterd vond en dat zij dit ook heeft aangegeven, naast dat de hond juist geen geweekte brokken zou hebben gekregen, omdat ze daarvan ging braken. In plaats daarvan stelt klaagster de hond vers (lams)vlees te hebben gevoerd, waarna het braken ophield. Het college kan niet anders dan concluderen dat de lezingen van partijen op dit punt sterk verschillen. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat, in gevallen waarin partijen uiteenlopende lezingen hebben gegeven over diverse voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel over de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is niet het geval ten aanzien van de stelling van klaagster dat zij tijdens het consult heeft aangegeven dat de gezondheidssituatie van de hond niet verbeterd was.

5.6. Niet in geschil is dat beklaagde op 17 april 2019, bij het na de anamnese uitgevoerde klinisch onderzoek, concludeerde dat de uitvloeiing uit de vulva nu transparanter en lichter bruin van kleur was, dat de buik en blaas bij palpatie niet pijnlijk bleken en de mammae aan de linkerachterzijde weliswaar nog gezwollen waren, maar wel kleiner en zachter aanvoelden dan tijdens het eerdere consult op 12 april 2019 en dat deze bovendien niet pijnlijk meer waren. Het college acht verdedigbaar dat beklaagde er op basis van die constateringen, ondanks de verhoogde lichaamstemperatuur van de hond, die echter reeds was gedaald ten opzichte van het eerdere consult op 12 april, van uit is gegaan dat de hond aan de beterende hand was en heeft geadviseerd de antibioticumkuur, die nog een paar dagen zou duren, af te maken en daarna telefonisch contact te hebben over hoe het met de hond ging, waarna zou kunnen worden bepaald of nadere actie zou moeten worden ondernomen en zo ja, welke vervolgstap dan het meest aangewezen zou zijn, en om in de tussentijd zelf thuis de lichaamstemperatuur van de hond te blijven controleren. Het college acht niet verwijtbaar dat beklaagde in dit stadium, waarin de hond nog niet lang last had van de klachten, die bovendien leken te verminderen, nog niet terstond tot een vervolgonderzoek heeft besloten, waarbij terzijde wordt overwogen dat voor het college ook niet is komen vast te staan dat van verder onderzoek is afgezien vanwege financiële omstandigheden aan de zijde van klaagster.  

5.7. Alles bijeengenomen is het college van oordeel dat het veterinair handelen van beklaagde binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dat geen sprake is geweest van een tekortschieten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. Gelet hierop wordt de klacht ongegrond verklaard.  

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken op 14 januari 2021.